Biologie H4 Flashcards

1
Q

Wat is intersekse?

A

Het lichaam heeft zowel mannelijke als vrouwelijke kenmerken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zijn geslachtskenmerken?

A

Lichamelijke kenmerken waaraan je het geslacht herkent.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is een primaire geslachtskenmerk?

A

Geslachtskenmerken die er al zijn vanaf de geboorte.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat zijn de primaire geslachtskenmerken van jongens?

A

Onder andere balzak en penis.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat zijn de primaire geslachtskenmerken van meisjes?

A

Onder andere schaamlippen en vagina.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is een secundair geslachtskenmerk?

A

Geslachtskenmerken die ontstaan vanaf ongeveer het tiende levensjaar.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat zijn secundaire geslachtskenmerken van jongens?

A

Onder andere borsthaar, baardgroei, zwaardere stem, gespierde lichaamsbouw.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat zijn secundaire geslachtskenmerken van meisjes?

A

Onder andere borsten, brede heupen, ronde lichaamsvormen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat zijn lichamelijke veranderingen in de puberteit?

A

Een snelle groei(groeispeurt).
De voortplantingsorganen gaan functioneren.
De secundaire geslachtskenmerken ontstaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat zijn geestelijke veranderingen in de puberteit?

A

Meer belangstelling krijgen voor andere mensen.
Soms verliefd worden op iemand.
Seksualiteit begint een belangrijke rol te spelen in het leven.
Je stelt je zelfstandiger op naar je ouders.
Anders omgaan met vrienden en vriendinnen, vaker vriendschappen in groepjes.
Soms boos, onzeker, eenzaam of verdrietig voelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat zijn de delen van het voortplantingsstelsel van een vrouw?

A

Eierstokken, baarmoeder, clitoris, buitenste schaamlippen, binnenste schaamlippen, vagina.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat zijn eierstokken?

A

Hierin vind de ontwikkeling van de eicellen plaats.
De ontwikkeling van de eicellen begint in de puberteit onder invloed van hormonen uit de hypofyse.
Een eicel bevat veel reservevoedsel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is de baarmoeder?

A

Hierin kan een bevruchte eicel zich ontwikkelen tot een kind.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is de clitoris?

A

De clitoris is gevoelig voor prikkels die een fijn gevoel geven.
Clitoriseikel: Gevoelig knopje dat zichtbaar is aan de buitenkant.
Clitorishoed: Huidplooi om de clitoriseikel.
Zwellichamen: Vullen zich met bloed als de vrouw seksueel opgewonden raakt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat zijn de buitenste schaamlippen?

A

De dikke, behaarde huidplooien.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat zijn binnenste schaamlippen?

A

De dunne, gladde huidplooien.
In de wand liggen klieren die bij opwinding slijm produceren.
Na de puberteit zijn de binnenste schaamlippen bij de meeste vrouwen groter dan de buitenste.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is een ovulatie?

A

Het vrijkomen van een eicel uit een eierstok.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Hoelang blijft een eicel na de ovulatie in leven?

A

12 tot 24 uur.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wanneer kan een eicel wel in leven blijven?

A

Als de eicel bevrucht wordt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat is de menstruatie?

A

Maandelijks afstoten van baarmoederslijmvlies en bloed.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat is dag 1 van de menstruatie cyclus?

A

Het begin van de menstruatie, afbraak baarmoederslijmvlies.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat is dag 5 van de menstruatie cyclus?

A

Begin opbouw baarmoederslijmvlies.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat is dag 14 van de menstruatie cyclus?

A

Ovulatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat is dag 28 van de menstruatie cyclus?

A

Laatste dag van de cyclus, einde opbouw baarmoederslijmvlies.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Wat zijn de delen van het voortplantingsstelsel van een man?

A

Balzak, zaadleiders, zaadblaasjes, prostaat, urinebuis, penis.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Wat is de balzak?

A

Huidplooi waarin teelballen en bijballen liggen.
De temperatuur is iets lager dan die in de buikholte, dit is gunstig voor de ontwikkeling van zaadcellen.
Teelballen: Produceren onder invloed van stimulerende hormonen uit de hypofyse zaadcellen.
Bijballen: Tijdelijk opslaan van zaadcellen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Wat is de functie van zaadleiders?

A

Vervoeren van zaadcellen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Wat is de functie van de prostaat?

A

Voegt vocht toe aan de zaadcellen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Wat is de functie van de urinebuis?

A

Vervoeren van urine en sperma.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Waaruit bestaat sperma?

A

Zaadcellen en vocht uit de zaadblaasjes en de prostaat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Wat is de functie van de penis?

A

Sperma inbrengen in een vagina.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Wat doen zwellichamen?

A

Brengen de penis in erectie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Wat is de eikel?

A

Gevoelig voor prikkels die een fijn gevoel geven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Wat is de voorhuid?

A

Huidplooi om de eikel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Wat is geslachtsgemeenschap?

A

De penis beweegt op en neer in de vagina van een vrouw.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Wat gebeurt er bij een zaadlozing?

A

Sperma komt met schokken uit de penis.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Wat zijn de kenmerken van zaadcellen?

A

Erg klein.
Kunnen zelf bewegen.
Bevatten geen reservevoedsel.
Vele miljoenen per zaadlozing.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Wat zijn de kenmerken van eicellen?

A

In verhouding groot.
Kunnen niet zelf bewegen.
Bevatten veel reservevoedsel.
Meestal één eicel per vier werken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Wat is seksualiteit bij de mens?

A

Alle gedachten, gevoelens en handelingen die te maken hebben met lust en opwinding.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Waarbij speelt seksualiteit een rol?

A

Intimiteit,
Lustbeleving,
Voortplanting.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Wat is een orgasme?

A

Een lekker gevoel door prikkeling van de eikel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Wat gebeurt er bij een man als hij een orgasme heeft.

A

Hij krijgt een zaadlozing.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Wat gebeurt er bij een vrouw als ze dan orgasme heeft?

A

De spieren rond de vagina spannen zich aan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Wat is zelfbevrediging?

A

Bij jezelf zorgen voor een orgasme.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

Wat is pornografie?

A

Foto’s, films en tekst met het doel om mensen seksueel te prikkelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

Geeft porno een realistisch beeld van seksualiteit?

A

Nee.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

Wat is seksuele oriëntatie?

A

Tot welk geslacht iemand zich aangetrokken voelt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

Wat is heteroseksueel?

A

Als je valt op mensen van het andere geslacht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

Wat is homoseksueel?

A

Als je valt op mensen van hetzelfde geslacht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

Wat is biseksueel?

A

Als je valt op beide geslachten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

Wat is aseksueel?

A

Voelt geen seksuele aantrekking.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

Wat is geslacht?

A

Lichamelijke geslachtskenmerken, bijvoorbeeld penis of vulva.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

Wat is gender?

A

Optelsom van eigenschappen en gedragingen die mannelijk of vrouwelijk worden gevonden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
54
Q

Wat is genderidentiteit?

A

Of iemand zich vrouwelijk, mannelijk of iets daartussenin voelt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
55
Q

Wat is transgender?

A

Het geslacht komt niet overeen met de genderidentiteit.

56
Q

Wat valt onder een gezonde seksuele relatie?

A
Jullie willen het allebei
Jullie zijn gelijkwaardig
Jullie hebben respect voor elkaar
Jullie vertrouwen elkaar
Jullie zeggen het eerlijk als je iets niet wilt of juist wel.
57
Q

Wat zijn wensen?

A

Dingen die je fijn vindt, die je graag zou willen doen op gebied van seks.

58
Q

Wat zijn grenzen?

A

Dingen die je niet wilt doen op gebied van seks.

59
Q

Wat is seksueel grensoverschrijdend gedrag?

A

Iemand maakt seksuele opmerkingen of verricht seksuele handelingen, terwijl jij dat niet wilt.

60
Q

Wat is ongewenste intimiteit?

A

Iemand raakt je aan terwijl je dat niet wil.

61
Q

Wat is seksueel geweld?

A

Iemand dwingt je tot seksueel contact, bijvoorbeeld aanranding, verkrachting, seksuele handelingen voor de webcam, loverboys.

62
Q

Wat is wel of niet grensoverschrijdend?

A

Dat verschilt per persoon.

63
Q

Wat bewaken en respecteren wensen en grenzen?

A

Praat met elkaar over wat je wel of niet wilt,
Laat zonder worden merken wat je wel of niet wilt,
Zeg het duidelijk als je iets niet wilt, zeg dat de ander moet stoppen,
Doe niks tegen je zin, en doe ook niks wat de ander niet wil.

64
Q

Wat is geboorteregeling?

A

Een vrouw bepaalt of zij een kind wil of niet.

65
Q

Wat zijn onbetrouwbare methoden voor geboorteregeling?

A
Periodieke onthouding(geen geslachtsgemeenschap hebben in de vruchtbare periode)
Coïtus interruptus(de man trekt zijn penis vlak voor de zaadlozing terug uit de vagina)
66
Q

Wat is een condoom?

A

Een rubber hoesje dat je om de penis doet.

67
Q

Wat doet een condoom?

A

Het sperma wordt opgevangen in het condoom waardoor het niet in de vagina komt.
Een condoom beschermt ook tegen soa’s.

68
Q

Wat is de pil?

A

Een pil die de vrouw elke dag op dezelfde tijd slikt.

69
Q

Wat doet de pil?

A

De pil bevat hormonen waardoor geen ovulatie plaatsvindt.

De pil beschermt niet tegen soa’s.

70
Q

Wat zijn noodmaatregelen als er bij geslachtsgemeenschap iets mis is gegaan?

A

Morning-afterpil: Mogelijk tot drie dagen na de geslachtsgemeenschap.
Abortus: Toegestaan tot de 24e week van de zwangerschap.

71
Q

Wat betekent Soa?

A

Seksueel overdraagbare aandoening

72
Q

Wat zijn soa’s?

A

Ziektes die je alleen kan krijgen via intiem lichamelijk contact met een besmet persoon.

73
Q

Hoe voorkom je soa’s?

A

Door een condoom te gebruiken.

74
Q

Wat is de meest voorkomende soa in Nederland?

A

Chlamydia

75
Q

Is chlamydia een bacterie of een virus?

A

Bacterie

76
Q

Wat zijn symptomen van chlamydia?

A

Soms een waterige afscheiding uit de urinebuis of vagina, pijn bij het plassen of bloedverlies uit de vagina.

77
Q

Wat gebeurt er als chlamydia niet behandeld wordt?

A

Bij vrouwen kan dat leiden tot onvruchtbaarheid.

78
Q

Wat is de meest bekende soa?

A

Aids

79
Q

Is aids een bacterie of een virus?

A

Virus. Dit virus wordt hiv genoemd.

80
Q

Wat zijn ziekteverschijnselen van aids?

A

Het afweersysteem tegen alle ziekteverwekkers is aangetast. Daardoor heeft een aidspatiënt geen specifieke ziekteverschijnselen.

81
Q

Hoe kan je besmet worden met aids?

A

Via bloed, sperma, vaginaal vocht of voorvocht.

82
Q

Wat is een seropositief persoon?

A

Die is besmet met hiv, maar is nog niet ziek.

83
Q

Hoe wordt aids behandeld?

A

Met hiv-remmers, deze vertragen de ziekten maar genezen het niet.

84
Q

Wat zijn voorbeelden van andere soa’s?

A

Onder andere geniale wratten en genitale herpes.

85
Q

Wat is het eerste ding dat gebeurt bij bevruchting?

A

De zaadcellen bewegen door de baarmoeder naar de eileiders.

86
Q

Wat is bevruchting?

A

Het versmelten van de kern van een zaadcel met de kern van een eicel.

87
Q

Waar vindt bevruchting plaats?

A

In een eileider.

88
Q

Wanneer is bevruchting mogelijk?

A

In de vruchtbare periode(van ongeveer drie dagen voor de ovulatie tot één dag na de ovulatie).

89
Q

Door hoeveel zaadcellen kan een eicel worden bevrucht?

A

1, de buitenste laag van een eicel wordt ondoordringbaar nadat de kop van een zaadcel is binnen gedrongen.

90
Q

Wat gebeurt er met een bevruchte eicel?

A

Het deelt zich een aantal keren, het klompje cellen dat zo ontstaat wordt naar de baarmoeder vervoerd.

91
Q

Wat is innesteling?

A

Het klompje cellen zet zich vast in het baarmoederslijmvlies.

92
Q

Wat gebeurt er na de innesteling?

A

Het klompje cellen groeit uit tot embryo. Vanaf de achtste week na de bevruchting wordt het embryo foetus genoemd.

93
Q

Hoe komt het embryo aan voeding?

A

In de eerste weken van de zwangerschap zorgt het baarmoederslijmvlies voor de voeding, daarna ontstaat in de baarmoederwand de placenta.

94
Q

Zijn er menstruaties tijdens de zwangerschap?

A

Nee.

95
Q

Wat is placenta?

A

Deel van de baarmoederwand waar bloed in bloedvaten van het embryo vlak langs bloed van de moeder stroomt.

96
Q

Blijft het bloed van de moeder gescheiden van het bloed van het embryo?

A

Ja

97
Q

Waar gaan zuurstof en voedingsstoffen van het bloed van de moeder heen?

A

Naar het bloed van de embryo.

98
Q

Waar gaan afvalstoffen heen?

A

Van het bloed van het embryo naar het bloed van de moeder.

99
Q

Wat is de navelstreng?

A

Verbindt het embryo met de placenta.

100
Q

Hoe stroomt bloed van het embryo naar de placenta en weer terug?

A

Door bloedvaten.

101
Q

Wat doen vruchtvliezen en vruchtwater?

A

Beschermen het embryo tegen stoten, tegen uitdroging en tegen wisseling van temperatuur.

102
Q

Waar kan het embryo zich makkelijk bewegen?

A

In het vruchtwater.

103
Q

Wat is prenataal onderzoek?

A

Onderzoek tijdens de zwangerschap.

104
Q

Waarom zouden mensen prenataal onderzoek doen?

A

Om te onderzoeken of de vrouw een verhoogde kans heeft op een kind met een aangeboren afwijking.
Om het geslacht van de foetus te bepalen.

105
Q

Wat is echoscopie?

A

Met geluidsgolven wordt een beeld gemaakt van de foetus in de baarmoeder.

106
Q

Waarvoor wordt echoscopie gebruikt tussen negen en twaalf weken?

A

Bepalen hoe lang de vrouw precies zwanger is.

107
Q

Waarvoor wordt echoscopie gebruikt na ongeveer 20 weken?

A

Opsporen van afwijkingen in de ontwikkeling van de foetus, ook is het mogelijk om het geslacht van de foetus te zien.

108
Q

Wat is een combinatietest?

A

Bloedonderzoek en nekplooimeting.

109
Q

Wat is bloedonderzoek?

A

Bij de moeder wordt bloed afgenomen en onderzocht.

110
Q

Wat is een nekplooimeting?

A

Bij de echo wordt de nekplooi van de baby gemeten.

111
Q

Waar staat NIPT voor?

A

Niet-invasieve prenatale test

112
Q

Wat gebeurt er bij een NIPT?

A

Bij de moeder wordt bloed afgenomen en onderzocht, in het bloed zit een beetje DNA van de placenta en dit is bijna altijd hetzelfde als van het kind. Zo kan je kijken of er een verhoogde kans is op een kind met een aangeboren afwijking.

113
Q

Wat doen de nuvaring, anticonceptiepleister, anticonceptiestaafje en de prikpil?

A

De hormonen voorkomen dat ovulatie plaatsvindt.

114
Q

Zijn de nuvaring, anticonceptiestaafje, anticonceptiepleister en de prikpil betrouwbaar?

A

Bij goed gebruik zijn ze net zo betrouwbaar als de pil.

115
Q

Wanneer wordt het vrouwencondoom ingebracht?

A

Voor het vrijen.

116
Q

Is het vrouwencondoom betrouwbaar?

A

Ja

117
Q

Beschermt het vrouwencondoom tegen soa’s?

A

Ja

118
Q

Waar wordt het spiraaltje ingebracht?

A

In de baarmoeder.

119
Q

Hoelang werkt het spiraaltje?

A

Ongeveer vijf jaar.

120
Q

Wat doet het koperspiraaltje?

A

Tast zaadcellen aan en verhinderd innesteling.

121
Q

Wat doet het hormoonspiraaltje?

A

De werking van hormonen gaat bevruchting en innesteling tegen.

122
Q

Is het spiraaltje betrouwbaar?

A

Ja

123
Q

Wat is sterilisatie?

A

De man of vrouw wordt onvruchtbaar gemaakt.

124
Q

Wat gebeurt er bij sterilisatie?

A

De eileiders of zaadleiders worden onderbroken.

125
Q

Is sterilisatie betrouwbaar?

A

Ja

126
Q

Waarmee begint de geboorte?

A

De weeën

127
Q

Wat zijn weeën?

A

Samentrekkingen van spieren in de baarmoederwand.

128
Q

Wat is ontsluiting?

A

De baarmoederhals en de baarmoedermond worden wijder.

129
Q

Wat gebeurt er met de vruchtvliezen tijdens de ontsluiting?

A

Die breken en het vruchtwater vloeit weg via de vagina.

130
Q

Wat is uitdrijving?

A

Het kind komt ter wereld door krachtige persweeën.

131
Q

Hoe ligt bij een normale bevalling?

A

Eerst komt het hoofdje naar buiten.

132
Q

Wat is een stuitligging?

A

Eerst komt het kontje of voetje naar buiten.

133
Q

Wat is een dwarsligging?

A

Het kind ligt dwars, het kan niet via de vagina worden geboren. Het komt ter wereld via een keizersnede.

134
Q

Wat is de nageboorte?

A

De placenta, de resten van de navelstreng en de vruchtvliezen worden uitgedreven.

135
Q

Wat is de navel?

A

Hier zat de navelstreng vast aan de foetus.