Bio examenvragen Flashcards
- Beschrijf hersen- of gedragsgeslacht
Arnold Adolph Eerste ontdekking dat hormonen het gedrag van een dier beïnvloeden
= Hormonen beïnvloeden circuits van van neuronen waardoor specifieke stimuli met grotere of
kleinere waarschijnlijkheid het gedrag zullen uitlokken in een gepaste context
Vooral in limbisch systeem: Talrijke aanwezigheid van receptoren voor geslachtshormonen
(= steroïdreceptoren)
Activatie hersengeslacht
= Hormonen stimuleren of inhiberen een neuraal circuit om de kans dat het desbetreffende
gedrag te vergroten of te verkleinen
* Reversibel
* Vb: Oestradiol regelt het aantal synaptische stekels op de neuronen van hippocampus bij ratten
Organisatie hersengeslacht
= Hormonen die de organisatie van neurale circuits die aan de basis van een bepaald gedrag,
beïnvloeden
* Irriversibel
* Vb: Organiserende invloed van testosteron op de KiSS1-neuronen van de APV-cyclus bij ratten
o Kiss-1 cellen die zorgen voor GnRH
o GnRH zorgt voor LH piek
o Wanneer bij wijfje testosteron wordt toegediend, weinig Kiss-1 cellen in APV en dus geen LH piek
Wat is het Bateman principe?
= Gelimiteerd voortplantingssucces bij geslachten hangt af van
* fecunditeit (= hoeveelheid eitjes) bij wijfjes
* aantal paringskansen bij mannetjes (aantal beschikbare vrouwtjes of eitjes)
Is het resultaat van anisogramie (= voortplantingscellen die verschillen van grootte)
DUS het geslacht die de sterkste seksuele selectie ondervindt (meestal de mannetjes)
Hebben grotere variantie in aantal nakomelingen
Hebben grotere variantie in aantal voorplantingspartners
Steilere Bateman-gradiënt
Verschillende paarsystemen zijn mogelijk
Voor mannetjes het best polygenie
(= mannetjes meerdere partners en vrouwtje maar 1)
Voor vrouwtjes het best monogamie
(= beide geslachten hebben 1 partner gedurende paarseizoen of leven)
Battle of the sexes
= conflict over reproductieve beslissingen
- precopulatorisch
- postcopulatorisch
- Precopulatorisch
o Mannetjes verhogen voortplantingssucces door met meerdere wijfjes te paren, maar heeft voor de wijfjes geen voordeel
o Paren verbruikt veel energie voor het wijfje, verhoogde blootstelling aan predatoren en neemt tijd in beslag
o Copulatie verhoogt de kans op parasieten of kunnen schade toebrengen aan wijfje
postcopulatorisch
o Duur van copulatie
o Reproductieve inspanning van wijfje
o Cryptische partnerkeuze van wijfje
o Ouderzorg (niet voordelig voor mannetje, want heft dan geen tijd om te paren met andere vrouwtjes)
Klinefelter is een XXY-syndroom. Hebben deze mensen nog testes? Verklaar met het nodige detail
Syndroom van Klinefelter is een genetische aandoening waarbij een man 1 of meerdere X-chromosomen te veel heeft.
De testes zijn ontwikkeld, maar zijn wel steriel door gereduceerde spermatogenese.
Uiterlijk van mensen met het syndroom van Klinefelter:
* Kleine uitwendige genitalia
* Groot met lange ledematen
* Mannelijk uiterlijk
* Borstvorming mogelijk met daarbij verhoogd risico op borstkanker
* Verminderde haargroei
* Kleinere spiermassa
Normaal is het zo dat bij menselijke cellen met afwijkende chromosomenaantallen, maar 1 chromosoom actief is en de rest gedeactiveerd wordt. Maar bij mensen met afwijkingen waarbij meerdere X-chromosomen voorkomen, is het zo dat deze X-chromosomen soms kunnen ontsnappen aan inactivatie.
Geef 2 hypothesen waarom men eerder aan geslachtelijke voortplanting doet dan aan ongeslachtelijke voortplanting
Muller’s Ratchet
Red Queen
Muller’s Ratchet
Hermann J. Muller
= Schadelijke genetische mutaties stapelen zich op bij aseksuele voortplanting tot dat de organismen onleefbaar worden. Seksuele recombinatie kan ervoor zorgen dat die mutaties gespreid worden over verschillende nakomelingen of geconcentreerd worden in 1 nakomeling om op die manier uit de populatie verwijderd te worden.
The red queen
= Geslachtelijke voortplanting geeft selectief voordeel in ophoudelijke wedren tegen milieuveranderingen en tegen parasieten en predatoren. Daardoor wordt een grotere variabiliteit vertoont.
Bij aseksuele voortplanting is er amper sprake van genetische verandering waardoor het organisme zich dus niet aanpast aan het veranderende milieu. Dit maakt hen kwetsbaar.
Vb. Zoetwaterslak
Vaker aseksuele vorm in wateren met lage densiteit van zuigworm
Vaker seksuele vorm in wateren met hoge densiteit van zuigworm
+ Correlatie tussen generatietijd en crossovers
= hoe langer het duurt voor een dier om zich voort te planten, hoe meer tijd parasieten hebben om bij te benen en dus hoe meer variatie nodig is om de parasieten af te houden.
Leg uit: Seksuele dimorfisme aan de hand van seksuele selectie
Seksueel dimorfisme gaat over voortplantingssucces en is dus niet te verklaren vanuit natuurlijke selectie (= Overlevingssucces).
Heel wat geslachtskenmerken zoals grote staarten en felle kleuren van dieren zijn nadelig voor de overleving, deze doen het dier verder opvallen bij predatoren.
Volgens Darwin:
Seksuele selectie is afhankelijk van het voordeel dat bepaalde individuen hebben over anderen van hetzelfde geslacht met betrekking tot het voortplantingssucces.
Mannetjes hebben bepaalde kenmerken ontwikkeld in de loop van de evolutie
* Niet omdat het hen beter wapent voor de strijd om het bestaan
* Wel omdat het een voordeel biedt op vlak van voortplantingssucces over andere mannetjes.
Resultaat van seksuele selectie = Secundaire geslachtskenmerken
Bieden een voordeel aan hun dragers over soortgenoten van hetzelfde geslacht in termen van voortplantingssucces. Veel van deze secundaire geslachtskenmerken verdwijnen buiten het paarseizoen.
Seksuele selectie bestaat uit:
- Intraseksuele selectie
= Seksuele selectie door het gedrag van soortgenoten van hetzelfde geslacht (vechten). - Interseksuele selectie
= Seksuele selectie door de voorkeur van soortgenoten van het andere geslacht (verleiden).
Opmerking: niet alle seksuele dimorfismen zijn het resulataat ven seksuele selectie.
Verschillen tussen de geslachten hebben immers niet noodzakelijk te maken met voortplanting.
Geslachtsverschillen kunnen ontstaan zijn door natuurlijke selectie en omvatten dikwijls kenmerken die met het verzamelen van voedsel of verdediging te maken hebben
(= overlevingskans vergroten)
= Ecologische geslachtskenmerken
Vb. Verschil in bek bij Huia
Androgeeninsensitiviteitssyndroom (AIS)
= Syndroom waarbij er een mutatie is in het gen dat codeert voor de androgeenreceptor waardoor deze niet functioneert en dus ongevoelig is voor androgenen.
Gevolgen voor de geslachtsdifferentiatie:
o Genetisch mannelijk (XY)
o Fenotypisch vrouwelijk.
Deze mannen ontwikkelen dus wel testes
= (Y-chromosoom is aanwezig: SRY-gen stuurt ontwikkeling van gonaden in mannelijke richting)
MAAR omdat testosteron niet gebonden kan worden aan de receptoren in de Leydigcellen, zullen de primaire mannelijke geslachtskenmerken (penis, urinebuis, prostaat, scrotum, zaadblaasjes, zaadleider en bijbal) zich niet ontwikkelen.
+ Sertolicellen zullen wel nog steeds AMH produceren, waardoor er een regressie is van het kanaal van Muller en er dus geen eileider, uterus of normale vagina gevormd kunnen worden.
Er ontwikkelt zich een blind eindigende vagina met schaamlippen en een clitoris.
SDN-POA
= De seksuele dimorfe nucleus van de preoptische area die 5 keer groter is bij mannelijke ratten dan bij vrouwelijke ratten.
Dit is een seksueel dimorfisme in de hersenen, want ontwikkeld wordt onder invloed van geslachtshormonen.
Omdat er bij ratten met AIS nog wel androgenen aanwezig zijn, maar enkel de androgeenreceptoren niet meer functioneren, kan testosteron nog omgezet worden tot oestradiol dat zich gaat binden aan de oestrogeenreceptoren. Hierdoor kan er dus nog wel masculinisering van de hersenen optreden.
Feromonen
= Chemische boodschappers die fysiologie en gedrag van een soortgenoot kunnen beïnvloeden. = Het zijn afbraakproducten van geslachtshormonen die in excretieproducten zitten
(urine – zweet – uitwerpselen)
Dieren gaan hier vaak aan snuffelen of het oplikken, waardoor ze het kunnen opnemen in hun vomeronasale orgaan (via accessorisch olfactorisch systeem).
Productie van feromonen bij mensen
Via de apocriene zweetklieren en via vaginale secreties.
Apocriene zweetklieren = zweetklieren in de oksels en schaamstreek
Deze zweetklieren zijn pas actief vanaf de puberteit.
Vers zweet is in eerste instantie geurloos, maar door omzetting van androgenen door huidbacteriën, krijgt het zweet een geur.
Omdat androgenen een rol spelen, produceren mannen dus ook meer zweet.
De geur van de vaginale secreties is afhankelijk van de korte vetzuren in de cellen (copulines). Deze geur kan variëren in de menstruatiecyclus.
Detectie van feromonen bij mensen
Een foetus ontwikkelt wel een VNO, maar bij volwassen mensen is dit niet functioneel.
Eerder een klier te zijn dan een orgaan dat koppelt met het accessorisch olfactorisch systeem.
In ons primaire olfactorische systeem komt wel een VNO-receptor tot expressie, waardoor we kunnen spreken over een integratie van het primaire en accessorische olfactorische systeem.
Reactie op feromonen (vrouwen)
- Whitteneffect
= Geur van mannelijk okselvocht veroorzaakt regelmatige menstruatiecycli - Androgene geurstoffen stimuleren de ventromediale hypothalamus ( Productie van LH)
- Vandenbergheffect
= Rol van stiefvader op de puberteitsleeftijd van dochters - Androgene geurstoffen hebben een effect op de perceptie van mannelijke aantrekkelijkheid
- Lee-Booteffect
= Synchronisatie van menstruatiecyclys van studentes op kot
Reactie op feromonen (mannen)
- Oestrogeenachtige geurstoffen activeren dorsomediale hypothalamus en thalamische nuclei
- Detectie gebeurt via neus
- Verkiezen zweet- en vaginale geur van vrouwen in pre-ovulatorische fase
Bespreek de verschillende placentatypes bij zoogdieren.
Placentatypes zijn vaak mozaïeken van verschillende types. Het wordt bepaald op basis van de structuur van het grootste deel van het absorptiegebied.
Daarnaast kan het placentatype ook veranderen tijdens de dracht (bv. konijn).
Placentatypes op basis van weefsellagen
Epitheliochoriale placenta
Endotheliochoriale placenta
hemochoriale placenta
Epotheliochoriale placenta
= Placenta die bestaat uit de 6 oorspronkelijke weefsellagen
= meest geëvolueerd
Het pars foetalis komt bij de bevalling gemakkelijk los, waardoor er weinig bloedverlies is.
Er is een lange intra-uteriene ontwikkelingstijd, waardoor de jongen nestvlieders zijn (nest snel verlaten).
Dit komt voor bij walvissen en hoefdieren.
Endotheliochoriale placenta
= Placenta waar er geen endometrium is (laag 4 – 5), maar waar er rechtstreeks contact is tussen het chorionepitheel en het moederlijk endotheel.
Hier zijn twee ontwikkelingen mogelijk:
Een lange intra-uteriene ontwikkelingstijd, waardoor de jongen nestvlieders zijn (bv. zeeroofdieren)
Een korte intra-uteriene ontwikkelingstijd, waardoor de jongen nestblijvers zijn (bv. landroofdieren).
Hemochoriale placenta
= Dit is de meest primitieve (en invasieve) placenta, waar er geen pars maternalis is (laag 4 – 5 – 6), maar waar de chorionvlokken vrij in het moederlijk bloed zitten.
Bij de bevalling is er veel bloedverlies.
Er is een korte intra-uteriene ontwikkelingstijd, waardoor de jongen nestblijvers zijn (nest laat verlaten).
Dit komt voor bij primaten en knaagdieren.
Placentatypes op basis van contactzone met moederlijk bloed
diffuse placenta
cotyledonaire placenta
zonaire placenta
discoïdale placenta