Bewegingsvaardigheden met groot en klein materiaal Flashcards

1
Q

Waar vind je fundamentele bewegingsvaardigheden terug in het ZiLL?

A

Ontwikkelingsveld MZgm = Motorische en zintuigelijke ontwikkeling
-> grootmotorisch bewegen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Er zijn 8 fundamentele bewegingsvaardigheden:

A
  1. Stappen, lopen en balanceren
  2. Springen en landen
  3. Klimmen, klauteren, kruipen en sluipen
  4. Glijden of schuiven
  5. Roteren (met rollen en duiken)
  6. Zwaaien: hangen, slingeren en schommelen
  7. Trekken en duwen
  8. Heffen en dragen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Welke uitbouwmogelijkheden zijn er?

A
  1. Arrangement : omgeving die jij creëert.
  2. Uitvoeringswijze: hoe uitvoeren, welk lichaamsdeel, hoeveel keer, welke richting?
  3. Sociale interactie: alleen of met (meerdere) partner(s)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Didactiek

A
  • Rustige sfeer
  • Denk na over wat er in wedstrijdvormen kan?
  • Veiligheid!
  • Bij kleuters liggen de accenten vooral op experimenteren met verschillende bewegingsvaardigheden.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Variatie stappen:

A

Muizepassen, reuzepassen, plechtig, manken, snel traag, richting, laagmakend, eendenpas, onder iets, hoog makend, op de tenen, over hindernissen, op de hielen, op de zijkanten…

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Variatie lopen:

A

snel/traag, verschillende richtingen, huppelpas, galop, parcours (ontwijken van hindernissen), spelvormen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Uit welke fases bestaat springen?

A
  • aanloop
  • afstoot
  • zweeffase
  • landing
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

4 soorten sprongen

A
  1. Steunspringen
  2. Vrij springen
  3. Loopspringen
  4. Touwtjespringen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Soorten steunsprongen

A
  1. Hazesprong: handensteun, voeten in zweeffase en omgekeerd. Handen blijven voor de voeten.
  2. Wendsprong: handensteun op hindernis en voeten passeren de hindernis achter de handen.
  3. Hurksprong: voeten passeren de hindernis tussen de handen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

3 soorten vrije sprongen:

A
  1. Verspringen = afstoten om zo ver mogelijk te springen
  2. Hoogspringen = afstoten om zo hoog mogelijk te springen
  3. Af-/dieptespringen = van een verhoogd vlak springen en in evenwicht landen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is loopspringen?

A

(Ritmisch) ononderbroken verplaatsen of lage hindernissen overschrijden. (Huppen, huppelen, galopperen, hinken). = Lopen en springen samen.
Afstootvoet loopsprong = voorkeursvoet, hierdoor ontstaat een tussenstap = ritmisch springen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Touwtjespringen?

A

Afstoten om in herhaling over een schommelend of in een ronddraaiend touw te springen.
Uitdaging voor kleuters: vergt veel coördinatie! (touw over hoofd, juiste moment springen..)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Didactiek springen:

A
  • Diverse vormen van springen (op, van, over, in rond, tussen, door) vroeg af aan een zo ruim mogelijk aanbod van springvormen aanbieden.
  • Hoe meer ervaring -> hoe beter men de landing beheerst.
  • Peuters: uitdaging om te springen: voorbereidende buig- en strekbeweging en kracht beheersen!
  • Concentratie: goed afstoten + veilig landen. KRACHT en RITME -> VEILIGHEID!
  • Jonge kleuters -> verspringen, oudere kleuters -> hoogspringen.
  • VEILIGHEID:
  • Matten
    *Niet te lang
    *Snel mat verlaten, volgende pas starten wanneer vorige van de mat is.
    *Afstootvlak zonder mat - heuphoogte, met mat - borsthoogte
  • Minitrampoline en springplank: kennismaking met materiaal
  • Pas als kleuters vertrouwd zijn met springen: variatie aanbieden (ritme)
  • Geen rondslingerende voorwerpen (voeten verzwikken/kwetsen)
    *Toversnoer: om hoogte of afstand aan te geven. Niet vastbinden!
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Didactiek bij glijden?

A

Kleine hellingsgraad vertraagt het glijden.
Kinderen kunnen schrik hebben: (snelheid, vallen..) -> hulp verlenen (hand of vasthouden).
Voldoende ruimte!
Beurtrol!
voldoende aandacht voor stoppen
Oefening niet te lang laten duren (zitvlak/handen/voeten warm)
Gevaar voor schuren of geklemd raken!
Kleuters niet met hoofd naar beneden!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Didactief bij zwaaien?

A

VEILIGHEID!!
Niet te hoog
Hoeveel x pendelen?
- Heenfase voeten uitstrekken, terugfase intrekken
- Zwaaigebied afgebakend
- Kinderen moeten zelf op het toestel plaatsnemen!
- Voldoende ver van elkaar!
- Hoe stoppen? Duidelijk afspreken! (springen, pendelen…) + toestel stil hang en plaats snel verlaten!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Trekken en duwen: didactiek

A

Speelse manier bijbrengen:
- Klaarzetten van materiaal
- Groot materiaal iets bouwen
-Start met lichte objecten en verhoog gewicht
- Geboden weerstand net in mogelijkheden van kind
- Korte periodes - vermoeidheid - ongecontroleerd gedrag - ongelukken
- Geen bruuske bewegingen, + aandacht voor partner
- niet plots loslaten!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Didactiek bij heffen en dragen

A
  • Kinderen willen soms het object niet afgeven
  • voldoende voorwerpen (elk kind iets)
  • eerst lichte voorwerpen, daarna zwaardere voorwerpen
  • tot welke hoogte.
    -Aandacht voor de juiste tiltechniek!
    -Geen wedstrijdvorm!
    -Differentiëren: niet zwaarder maken! maar omstandigheden moeilijker! Door een klein object op het te dragen object ligt…
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Didactiek bij duikelen?

A

Veiligheid: klein en rond maken! + voldoende draaisnelheid!
Speelse opdrachten in die richting:
- schommeloefeningen (knieën gebogen, ronde rug, kin op borst)
- brede spreidstand
-klein bolletje maken
- hellend vlak is makkelijker daarna op grond
- iets tussen de voeten klemmen -> benen blijven samen tijdens rollen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Welke organisatievormen zijn er?

A
  • Omloop/parcours/circuit
  • Hoeken
  • Vrije opstelling groot materiaal (vrij bewegingsspel)
  • Bewegingsbaan (gelijkaardig aan hoekenwerk)
  • Klassikaal
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat is een omloop?

A

Organisatievorm waarbij toestellen en ander groot/klein materiaal in bepaalde volgorde oopgesteld worden zodat je automatisch terug bij het beginpunt uitkomt. (Je kan met splitsingen werken)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat zijn de voordelen van een omloop?

A
  • Voldoende bewegingsintensiteit
  • Overzichtelijk
  • Kleuter bepaalt zelf tempo (opstoppingen!)
  • Kans tot zelfredzaamheid
  • Uiteenlopende vaardigheden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Nadelen van een omloop?

A
  • Specifieke bewegingsopdrachten bij een bepaald toestel: beperkt
  • Opstoppingen!
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Voorwaarden voor een goede omloop:

A
  • uitnodigend, uitdagend
  • Bepaalde richting uitlokken
  • Jonge - oude kleuters
  • Opstoppingen voorkomen: genoeg splitsingen aanbieden
  • Risicovrij/veilig
  • Begeleider handen vrij!
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Didactische punten bij een omloop:

A
  • Voorbereidingstijd materiaal
  • Opwarming in functie van beperkte ruimte en kennismaken omloop
  • Kern:
  • Experimente: afhankelijk van tijd, afspraken
  • Opdrachtronde: demonstratie en bijsturen
    -Slot: samen opruimen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Wat is hoekenwerk/bewegingshoeken?

A

Afgezonderde plaats met opstelling van materiaal die vaardigheden/bewegingsactiviteiten uitlokt.
Hoek kan bestaan uit:
-Omloop
-Bewegingsbaan
- Spel
-Klein materiaal/groot materiaal
-Vrij spel/experimenteren
-Dans

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Voordelen van bewegingshoeken?

A
  • Kleine groepjes - vertrouwen
  • Variatie vaardigheden
  • Overal oefenen
  • Differentiatie is makkelijker
  • Overzichtelijker
  • Keuze voor homogene of heterogene groepjes
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Nadelen van bewegingshoeken

A
  • Meestal wat voorbereidend werk om op stellen
  • Niet alle hoeken zijn even uitnodigend
  • Tijd nodig –> om voldoende in een hoek te werken is er vaak te weinig tijd
  • Tijd niet uit het oog verliezen
  • Jonge kleuters vlinderen
28
Q

Bewegingshoek voorwaarden goede hoek:

A
  • Goed afgebakend
  • Voldoende bewegingsruimte
  • Voldoende materiaal voor aantal kleuters
    -Differentiatie en variatiemogelijkheden
  • De juiste vaardigheden uitlokken
    -Hoeken onderling voldoende verschillend
    -Opdrachtkaarten op ooghoogte
29
Q

Didactiek: Specifieke hoeken: mikhoek

A
  • Extra afbakenen voor rollend, vliegend, zwevend materiaal
  • Opbergplaats voor klein materiaal voorzien
  • Differentiatie in projectiel, doel en afstand
  • Variatie in mikvaardigheden: gooien, rollen, schoppen
  • Mikken naar muur of hoek, niet naar vrije ruimte
30
Q

Didactiek en methodiek bij hoeken: Doorschuifsysteem

A
  • Verdeling kinderen in groepjes: kleur, symbool : armbandje of sticker is makkelijkst
  • Afspraak: signaal/muziek: stoppen in de hoek en opruimen
  • Doorschuiven: naar volgende hoek (wijzerzin, pijl volgen of kleur volgen)
  • Zelfsturing in doorschuifsysteem stoppen is leuk: maar meer voorbereiding!!
31
Q

Wat is een vrije opstelling?

A
  • Vrij bewegingsspel
  • Afspraken rond veiligheid
  • Opwarming en slot voorzien
32
Q

Veiligheid en didactiek bij vrije opstelling

A
  • Laat kleuters niet alleen
  • Controleer materiaal (niets stuk, splinters, spijkers….)
  • Controleer kledij kleuters (linten…)
  • Voldoende matten?
  • Vloer: glad, hard, zacht, splinters…?
  • Orde in de zaal (geen losliggend materiaal bv. ballen)
  • Duidelijke afspraken maken!
  • Conclusie trekken: bij teveel helpen -> te moeilijk!
33
Q

Hoe kan je klassikaal werken in de bewegingsles?

A
  • Individueel verspreid (door elkaar)
  • Verspreid per 2 of meerdere
  • Per 2 rijen t.o.v. elkaar
  • Overloopopdrachten (eventueel in golven)
    -…
34
Q

Welke 2 invalshoeken zijn er bij bewegingsvaardigheden met klein materiaal?

A
  1. Vertrekken vanuit klein materiaal
    * Experimenteren
    * Eerder bij jonge kleuters
  2. Vertrekken vanuit vaardigheden (met klein materiaal)
    * Oefenen
    *Eerder bij oudere kleuters
    * In hoekenwerk is combinatie mogelijk
35
Q

Welke fases zitten er in een klassikale les met klein materiaal?

A
  1. Experimentfase
  2. Gerichte opdrachten
  3. Spel
36
Q

Wat is de bedoeling van experimenteerfase (kern 1)?

A
  • Elke kleuter heeft 1 volwaardig stuk
  • Betrokkenheid van de kleuter!
  • Kleuter leert kennismaken met het materiaal.
37
Q

Didactiek bij bewegingslessen met klein materiaal?

A
  • Welk materiaal
  • Keuze 1 soort klein materiaal of combinatie
  • Elke leerling 1 volwaardig stuk materiaal
  • Keuze organisatie: klassikaal of hoekenwerk?
  • Hoe uitdelen?, Hoe opbrengen?
38
Q

Waaruit bestaat kern deel 2 (gerichte opdrachten?)

A
  • Werken rond je lesdoelen: ZiLL-doelen
  • KO zelf goed voorbereid: opdrachten die vaardigheden uitlokken en inoefenen (in leerstappen)
  • Overgang experimenteren - geleid
  • Organisatievormen: Klassikaal (p&1kl), hoekenwerk (2e&3e kl)
39
Q

Waarbij moet je letten bij fase 3: spel

A
  • Geoefende doel/vaardigheid integreren in een spel
    -Afhankelijk van de tijd
  • Hoeft geen competitie-element in te zitten
40
Q

Klein materiaal: vertrekken vanuit bal- en dingvaardigheden: Welke doelen?

A

-Jongleren
-Wegspelen
-Aannemen

41
Q

Hoe bied je het best balvaardigheden aan bij kleuters? (Didactiek)

A

Hoekenwerk! (ook experiment kan in een hoek)

42
Q

Wat is waterwennen?

A
  • Activiteiten om een persoon (kind/volwassene) watergewend te maken
  • Groep of individueel via spelletjes en oefeningen
  • Hoofddoel: een aantal basisvaardigheden beheersen
43
Q

Welke basisvaardigheden wil men bereiken met waterwennen?/Wanneer is een kleuter watergewend?

A
  • Ongeremd spelen in het water
    -Durven springen in het water (van de boord)
    -Onder water durven blijven
    -Evenwicht herstellen zonder paniek
    -Druiven buik en rug
    In ondiep zonder hulpmiddelen!
44
Q

Wat zijn de doelstellingen van waterwennen? (4)

A
  1. Veiligheidsaspect
    2.Basis voor het leren zwemmen
  2. Zinvolle bewegingsontwikkeling
  3. Sociale band ouders-kinderen
45
Q

Watergewenning begint thuis: leg uit:

A
  1. Waterangsten: Waterreflexen baby: Baby beweegt vlot en sierlijk in het water. Komt door de baarmoeder. De waterreflexen verdwijnen. Kind creëert een angt voor water: niet vertrouwde omgeving, veel aanpassingen. Om de waterangsten weg te nemen: kind veel laten spelen in bad!
  2. Hoe?
    Zo vroeg mogelijk, via badmomenten (37°, 5-10min) ideale plek en tijd voor spel.
    Babyzwemmen in zwembad? Nee, HGR raadt het af (niet bewezen). De meeste zwembaden voorzien ook geen babyzwemmen. Vooral thuis (badmomenten!)
46
Q

Wat zijn de veranderde omstandigheden in een zwembad? Leg uit.

A

De perceptie:
-Gehoor (akoestiek + onder water opnieuw anders)
-Het zicht (onder water troebel, + irritatie ogen)
-De tastzin (temperatuurverschillen in water, sneller koud als je nat bent - voldoende bewegen!)
- De smaak en reuk (typische chloorgeur + smaak)
Bewegingen in het water:
- De coördinatie : extra inspanning in het water om te bewegen.
-Evenwicht: zoeken en behouden is anders in water. (Niet hoger dan borsthoogte)
-Weerstand: remming en stuwing in het water. Ervaring opdoen! (Kan minder snel lopen..)
-Draagkracht: buik of rug liggen = angstaanjagend. Fysiek en psychisch goed voelen! (Zwaartekracht en opwaartse kracht van water: Zwaartekracht wordt door opwaartse kracht tegengewerkt - drijven).

47
Q

Wat is de rol van ouders bij watergewenning?

A
  • Contact met water: plezier en speels
  • Regelmatig naar zwembad gaan
  • Niet te haastig zijn om te leren zwemmen!
  • Lange periode van watergewenning = beter leren van zwemvaardigheden!
  • Geen hoge verwachtingen stellen en kind niet forceren
  • Ouders zijn de beste leerkrachten voor watergewenning!
48
Q

Wat zijn de voordelen van watergewenning op school?

A

Voordelen:
- Nieuw: kinderen die geen zwembad kennen (financieel, geen tijd,…) leren toch deze nieuwe omgeving kennen.
- Sociaal voordeel: Niet-durvers worden gemotiveerd door de durvers. Oudere kinderen zorgen voor de jongere kinderen. Speelse manier angst overwinenn.
- Algemene ontwikkeling: Bewegingsopvoeding is een totale ontwikkeling in basisonderwijs. (psychomotorisch, affectief, sociaal, dynamisch en cognitief vlak)-> verwerft vaardigheden die nodig zijn om goed te leren zwemmen.
Nad

49
Q

Wat zijn de nadelen van watergewenning op school?

A
  • Beginsituatie: verschilt bij elk kind. - Differentiëren
  • Veiligheid: Organisatie!!! Grote groep, overzicht bewaren. + goede afspraken maken (vooraf plassen). + wat doe je als er iemand hevig huilt…
  • Vervoer: Soms een probleem. Soms wordt er een bus ingelegd, soms ouders die kinderen voeren, of soms te voet.
    -> waterwennen in school: behouden!
50
Q

Waarom nood aan nieuwe leerlijn zwemmen?

A
  1. Uniformiseren stakeholders: elke organisatie betrokken in zwemonderricht Vlaanderen werkt hiermee. (nog steeds niet zo)
  2. Grote diversiteit van zwemslagen: Niet alleen competitieve zwemslagen ook alternatieve, waardevolle zwemslagen.
  3. Doelmatig voortbewegen in water van punt A naar punt B.
  4. Brede motorische ontwikkeling: doelmatig voortbewegen moet daartoe bijdragen. Niet alleen alleen basisbewegingen ook verschillende wijze en situaties toepassen! vb fietsen in modder.
51
Q

Hoe was de oude situatie?

A

Zo snel mogelijk schoolslag leren, 25m brevet halen. Meeste kinderen stoppen na dit brevet.

52
Q

Wat is aquatisch ademen?

A

3 tellen uit, 1 tel inademen en hoofd op bij inademen en neer bewegen bij uitademen. Aanzet hiertoe: bellen blazen in water, iets vooruit blazen…

53
Q

Wat is het macromodel van de nieuwe leerlijn zwemmen? (EXAMENVRAAG!!)

A
  • Zandloper
  • Brede basis met:
    *Bouwstenen om te leren bewegen in het water
  • Vaardigheden om te overleven
    -Smalste punt = inclusiepunt = uniforme doel: WATERSAFETYTEST
    Vandaaruit: diepen en verbreden!
54
Q

Welke bouwstenen bevat het macromodel?

A

Hoofd (geel), romp (blauw) & ledematen (rood)
- 3 lichaamszones aan basislijn: logisch verband met stappen die kind zet: hoofd onderdompelen (ademhalingscontrole), romp horizontaal plaatsen, stuwing ledematen.
-In elke lessenreeks: alle bouwstenen afzonderlijk voldoende aan bod laten komen!
- Herkenbaar door de 3 hoofdkleuren
- Alle bouwstenen raken elkaar! = geen netjes afgemeten grens!

55
Q

Macromodel zwemmen: bouwstenen worden vaardigheden: leg uit.

A

Door het combineren van 2 bouwstenen in eenzelfde oefening maak je het moeilijker, niveau hoger, stapje dichter bij einddoel.
Vaardigheden zijn: Coördinatie (oranje= hoofd + ledematen), Evenwicht (groen = hoofd + romp) en Verplaatsen (paars= romp + ledematen)

56
Q

Welke 3 vaardigheden zijn er bij het waterwennen?

A
  • Evenwicht:
  • Horizontale rompligging - hoofd verlengde (drijven)
  • Roteren in vormspanning
  • Beheersen rotaties buiklig/ruglig
  • Verplaatsen:
  • Lichaam horizontaal + stuwing ledematen
  • Coördinatie:
  • Armen helpen hoofd ademen
  • Armen en benen helpen hoofd ademen
  • (Voorlopig ondersteuning romp drijfmiddel).
57
Q

Er zijn 3 clusters, wat verschilt er bij de nieuwe en oude leerlijn?

A

Vroeger: waterwennen, dan leren zwemmen, dan zwemvervolmaking
Nu: Bewegen in het water, doelmatig leren bewegen in het water (zwemmen), naar zwemmend leren.
De focus ligt niet meer op zo snel mogelijk de correcte zwemslag aan te leren, maar om jezelf te redden in noodsituaties.

58
Q

Er zijn dus 3 clusters en 6 niveaus: bespreek deze kort. (Zie mindmap!!!)

A

Cluster 1: bewegen in het water:
NIVEAU 0: baby- en peuterzwemmen:
Reflexen nemen af.
Geen leerervaringen.
Experimenteren.
NIVEAU 1: leren water wennen (vanaf 3 jaar)
Ervaring opdoen -> drie bouwstenen.
In ondiep water.
Veel oefening = stabiele basis
NIVEAU 2 : leren overleven (watersafetytest)
Oude oefeningen in diep water.
Leren rustig blijven.
Geen voetensteun, wel handensteun (in beging).
Bouwstenen –> vaardigheden.
Cluster 2: leren doelmatig bewegen:
NIVEAU 3: leren veilig zwemmen
Zwemslag aanleren
Cluster 3: zwemmend leren: verbreden en verdiepen
NIVEAU 4: anders leren zwemmen: verbreden
Andere zwemslagen aanleren
NIVEAU 5: beter leren zwemmen: verdiepen
Zwemstijl aanpassen.

59
Q

Wat is het brevet Pingiun?

A

Eindbrevet waterwennen:
* Afdalen naar bodem langs een stok
* Water inspringen en terug uitkomen
* 3 sec. drijven als een ster (op buik)
* 3 voorwerpen vanop de bodem halen
* 3 sec glijden op buik met een plankje

60
Q

Wat is het brevet Dolfijn?

A

Eindbrevet: leren overleven
* Door een hoepel zwemmen in water
* Combinatietest:
Inspringen in diep water, 3 m verplaatsen in buiklig, watertrappelend van buik- naar ruglig, 3m verplaaatsen in ruglig + op de kant klimmen.

61
Q

Wat houdt het brevet Orka in?

A

Eindbrevet: leren veilig zwemmen. (50m zwembadveilig):
Combinatietest (50m):
1e lengte buiklig, (2 voeten afstoten) + pijl
oppervlakteduik ring opduiken. 10 meter zwemmen, 3x traag en 3x snel aquatisch ademhalen
10 m zwemmen + kip aan het spit. + 10s watertrappen.
2e lengte ruglig

62
Q

Waarom bewegingslessen bij peuters? Wat zijn de voordelen? Zijn er contraindicaties?

A

Voordeel:
* inzicht in tijd, ruimte, eigenschappen van materialen, kansen om creatief te zijn
* Communiceren met leeftijdsgenoten: voordelig bij taal en sociale vaardigheden
MAAR:
* Vreemde turnjuf, grote zaal, met zonder verzorgings/klasjuf?
* Zachte landing naar bewegingszaal of direct mee in systeem?

63
Q

Wat is de bewegingsstijl van peuters? Hoe bewegen ze zich?

A
  • Onbeholpen stijl: veel ongecontroleerde bijbewegingen
  • Bewegen vanuit hun centrum, in blok.
  • Bewegingstempo is laag
  • Reactiesnelheid en remvermogen is ook trager
  • Evenwicht nog moeilijk (veel uitdaging bieden!)
64
Q

Verklaar de bewegingsstijl van peuters vanuit de ontwikkelingsfase:

A
  • Peuter zit in zijn belevingsfase: exploreert met heel zijn lichaam
  • peuter = zijn lichaam, is wat het kan
  • Peuters communiceren via beweging: wijzen, hand vast nemen en meetrekken, stampen, slaan, knuffel geven….
  • Peuter = grondkind
65
Q

Geef enkele voorbeelden van typische gedragingen voor peuters:

A
  • Trajecten afleggen (rondlopen, rondkruipen, springen)
  • Transporteren (materialen vervoeren, karretje duwen/trekken)
  • Verzamelen (materialen verzamelen en verplaatsen, sorteren)
  • Voorwerpen ergens insteken en er weer uithalen/inpakken & uitpakken/verstoppen
  • Uitstrooien van materialen: leeg maken van…
  • Manipuleren van voorwerpen: belangrijk dat dit betekenisvol is
66
Q

Hoe kan je van de typische gedragingen van peuters zinvolle handelingen aanbieden?

A
  • Een plaats zoeken
  • Imiteren
  • Nabootsen van bewegende poppen
  • Reactiespel (signaal: auditief, visueel, tactiel)
  • Beweging starten, stoppen, veranderen nav signaal
  • Ik sta plots stil
  • Ik loop weg of pak iemand
  • Ik verstop mij (alle lichaamsdelen)
  • Ik mik, ik raak (tot ertegen in het begin)
67
Q

Welke bewegingsvaardigheden laten we aan bod komen bij peuters?

A
  • Kruipen en sluipen (is al goed beheerst): in gekruiste coördinatie (door tunnels, hoepels, over, onder…)
  • Klimmen en klauteren: lichaam dicht tegen steunvlak, stijgen is makkelijker dan dalen, bijtrekpas, eerst handen dan voeten, positie DUIM!! Schuin hellend vlak, geen grote openingen, beperkte hoogte…
  • Springen: zoekt naar tweevoetige afstoot, stijve benen, geen hoogte, geniet van herhalend springen, valt vaak voorover. Zorg voor VEILIGE landing (ev. vasthouding), springen op liedje, materiaal, over, in, op…
  • Rollen over de lengteas, toevallig tuimelen/soms bewust, peuter valt open (=benen en armen open) -> zachte matjes, ballonmatras, breed licht hellend vlak.
  • Balanceren: beweegt in blok (vanuit de romp), op heupbreedte (niet te smal), start met overstappen naar ander steunvlak, houdt van labiele vlakken in zit.