BEH H1 Flashcards

1
Q

Abstracte markt

A

Het geheel van de vraag naar en het aanbod van een bepaald goed

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Algemene economie

A

Wetenschap die het economisch handelen van de volkshuishouding (maatschappij) als geheel bestudeert

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Balanced scorecard

A

Een besturingsinstrument waarbij 4 perspectieven (financieel, klant, bedrijfsprocessen, innovatie) op een evenwichtige wijze met elkaar worden verbonden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Bedrijfsadministratie

A

Het vastleggen en verwerken van financiële en niet-financiële gegevens

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Bedrijfseconomie

A

Wetenschap die het economisch handelen van individuen in bedrijfshuishoudingen bestudeert

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

bedrijfshuishouding

A

financieel-economisch zelfstandige productorganisatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

boekhouden

A

het vastleggen en verwerken van financiële gegevens

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

brede welvaart

A

mate van welvaart waarbij rekening wordt gehouden met de gevolgen van ons handelen voor het hier en nu, de rest van de wereld en toekomstige generaties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

circulaire economie

A

een economisch systeem waarin de afvalstoffen op een zodanige wijze worden gerecycled dat de teruggewonnen grondstoffen eenzelfde kwaliteit hebben als de oorspronkelijke grondstoffen en weer in een volgend productieproces kunnen worden gebruikt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

commerciële economie

A

de economische wetenschap die zich bezighoudt met het bestedingsgedrag van consumenten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

concrete markt

A

(geografische) plaats waar de aanbieders van en de vragers naar een bepaald goed elkaar ontmoeten en transacties afsluiten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

consumptie

A

het gebruik van goederen (door de consument) voor de bevrediging van zijn behoeften

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

duurzaam ondernemen

A

het leveren van concurrerend geprijsde goederen en diensten waarbij de aarde niet meer wordt belast dan zij kan dragen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

dynamisch ondernemen

A

het reageren van de ondernemingsleiding op veranderingen in de markt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

economisch handelen

A

het menselijk handelen dat gericht is op het vergroten van zijn welvaart

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

economisch principe

A
  1. een bepaald doel proberen te bereiken met opoffering van zo min mogelijk middelen
  2. met een gegeven hoeveelheid middelen zo veel mogelijk behoeften proberen te bevredigen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

economische wetenschap

A

wetenschap die het menselijk handelen dat gericht is op het verminderen van de schaarste, bestudeert

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

enge context bedrijfseconomie

A

bij de enge context houden we alleen rekening met de goederen- en geldstromen van een organisatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

financial accounting

A

het verstrekken van informatie aan belangstellenden buiten de organisatie (externe verslaggeving)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

financiering

A

het vakgebied binnen de bedrijfseconomie dat zich bezighoudt met het aantrekken van verschillende vormen van vermogen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

goederenstroom

A

stroom van productiemiddelen en producten binnen een onderneming

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

kritische succesfactoren

A

factoren (bijvoorbeeld: breedte van het assortiment, innovatieve kracht, levertijden) die van grote invloed zijn op de (financiële) prestaties van een organisatie

23
Q

lineare economie

A

een economisch systeem waarbij de natuurlijke grondstoffen verloren gaan nadat de afnemers de producten, waarvoor de grondstoffen zijn aangewend, hebben verbruikt

24
Q

liquide middelen

A

de hoeveelheid geld in kas + het positieve of negatieve saldo op de rekening-courant

25
Q

management accounting

A

het verstrekken van informatie aan leidinggevende medewerkers (managers) binnen de eigen organisatie (interne verslaggeving = interne informatieverschaffing)

26
Q

Marktvorm

A

specifieke kenmerken van een bepaalde markt die nauw samenhangen met het aantal aanbieders en het aantal vragers op die markt

27
Q

marktwerking

A

een situatie waarbij de vraag naar en het aanbod van producten en diensten op elkaar worden afgestemd door middel van het prijsmechanisme

28
Q

monopolie

A

een marktvorm waarbij er slechts 1 aanbieder van het product of de dienst is

29
Q

monopolistische concurrentie

A

een marktvorm waarbij veel aanbieders een min of meer vergelijkbaar product aanbieden

30
Q

oligopolie

A

een marktvorm waarbij er enkele (grote) aanbieders zijn die het overgrote gedeelte van de markt in handen hebben

31
Q

organisatie

A

samenwerkingsverband tussen personen met het doel hun persoonlijke belangen te bevorderen

32
Q

overheidsbedrijf

A

bedrijf waarin het transformatieproces door de overheid op financieel-economisch zelfstandige wijze plaatsvindt

33
Q

overheidsdienst

A

dienst die door de overheid geleverd wordt en waarvan de kosten geheel of grotendeels door de overheid worden gedragen

34
Q

participanten

A

de in een organisatie samenwerkende personen

35
Q

PMI

A

een indexcijfer (Purchasing Managers’ Index, inkoopmanagersindex) dat het vertrouwen van inkoopmanagers in de toekomstige economische situatie weergeeft.

36
Q

Prestatie-indicatoren

A

concrete maatstaven (meeteenheden) die weergeven in welke mate een organisatie scoort ten aanzien van de kritische succesfactoren

37
Q

primaire geldstroom

A

geldstroom die het gevolg is van het primaire proces van een organisatie. alle geldstromen met uitzondering van de geldstromen van en naar de vermogensmarkt.

38
Q

privatisering

A

het overdragen van bepaalde activiteiten/ productieprocessen van de publieke sector (overheid) aan de private sector (ondernemingen), waarbij de eigendom en zeggenschap niet meer in handen van de overheid zijn

39
Q

productie

A

het omzetten van productiemiddelen in producten, waardoor ze (beter) in de behoefte van de gebruiker kunnen voorzien

40
Q

productiemiddelen

A

middelen (zoals arbeid, machines, grondstoffen en energie) die nodig zijn om producten te kunnen maken

41
Q

ruimte context bedrijfseconomie

A

de context waarbinnen bedrijfseconomische vraagstukken zich voordoen. bij deze context spelen onder meer duurzaamheid, mensenrechten, volksgezondheid en wetgeving een rol

42
Q

Schaarste

A

Situatie waarin de middelen onvoldoende zijn om in alle behoeften te voorzien

43
Q

secundaire geldstroom

A

geldstromen van en naar de vermogensmarkt

44
Q

vijfkrachtenmodel

A

een model (bestaande uit vijf aspecten) op basis waarvan de mate van concurrentie binnen een branche kan worden vastgesteld

45
Q

volledige mededinging

A

een marktvorm waarbij er veel aanbieders en veel vragers zijn die individueel geen invloed op de prijs kunnen uitoefenen

46
Q

welvaart

A

de mate waarin de mens in staat is in zijn behoeften te voorzien met beschikbare middelen

47
Q

wisselkoers

A

de omwisselingsverhouding tussen twee valuta’s

48
Q

eigen vermogen

A

vermogen dat afkomstig is van de eigenaren van het bedrijf

49
Q

vreemd vermogen

A

vermogen dat beschikbaar is gesteld door niet-eigenaren. bijvoorbeeld een lening van de bank

50
Q

dividend

A

het deel van de winst wat een onderneming betaalt aan de aandeelhouders

51
Q

vermogensmarkt

A

op de vermogensmarkt wordt eigen en/ of vreemd vermogen aangeboden

52
Q

interest

A

de vergoeding die wordt ontvangen voor het uitlenen van geld

53
Q

financieel-economisch zelfstandig

A

financieel-economisch zelfstandig houdt in dat op de korte en lange termijn de geldontvangsten van een onderneming de gelduitgaven overtreffen

54
Q

missie

A

de leiding van een organisatie stelt een missie op om sturing te geven aan de activiteiten binnen de organisatie. deze missie wordt in algemene bewoordingen weergegeven