begrippen informatiemap Flashcards

1
Q

Adjuvant

A

Ondersteunende therapie bijvoorbeeld na een operatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Agitatie

A

Agitatie is een toestand van opwinding, onrust of spanning. Het kan worden veroorzaakt door angst, boosheid, onzekerheid of fysieke ongemakken. Agitatie kan zich uiten in lichamelijke symptomen, zoals rusteloosheid, trillen, zweten of een versnelde hartslag, maar kan ook leiden tot verbaal of fysiek agressief gedrag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Anemie

A

Bloedarmoede – Een te laag aantal rode bloedcellen (erytrocyten) en/of een te laag gehalte aan hemoglobine (Hb).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Anorexie

A

Een gebrek aan eetlust

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Asthenie

A

Algehele lichaamszwakte, veroorzaakt door ernstige ziekte. Hierbij kan men denken aan de terminale fase van kanker of aan een persisterende infectieziekte (aids, tbc of hepatitis).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Barrett-slokdarm

A

Een gezonde slokdarm is bedekt met wit, parelmoerkleurig slijmvlies. Dit heet plaveiselepitheel. Bij een Barrett-slokdarm zijn de cellen van dit slijmvlies veranderd en zalmkleurig geworden. Dit slijmvlies lijkt op maagslijmvlies en kan beter tegen maagzuur. Het is alsof het slijmvlies van de maag omhoog is gegroeid in de slokdarm. Daarin kunnen onrustige cellen ontstaan. Dit heet dysplasie en is een voorstadium van slokdarmkanker. De kans op slokdarmkanker is dan groter maar nog steeds klein: minder dan 5% van de mensen met een barret-slokdarm krijgt slokdarmkanker.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Basaal metabolisme

A

De stofwisseling die nodig is om de minimale hoeveelheid energie te leveren die noodzakelijk is om de primaire levensprocessen uit te kunnen voeren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Cachexie

A

Extreme magerheid door metabole reactie van een ziekte. Kan dus niet alleen bestreden worden met een voedingsinterventie. Eigenlijk moet dan eerst medicatie voorgeschreven worden en gekeken of dat effect heeft. Bij chemo kan je dus beter eerst medicatie geven tegen misselijkheid.

Een sterk verslechterde lichamelijke gesteldheid die zich kenmerkt door extreme vermagering en spieratrofie (+ anemie, bruingele huid en asthenie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Colitis ulcerosa

A

Een ontsteking die ononderbroken aanwezig is in de binnenste laag van de darmwand (het slijmvlies). Deze ontsteking kan aanleiding geven tot zweertjes (‘erosies’), grote zweren (‘ulcera’) en/of bloedingen van de darmwand.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Co-morbiditeit

A

Een medische term die wordt gebruikt om de aanwezigheid van twee of meer gelijktijdige medische aandoeningen of ziekten in een individu te beschrijven. Deze aandoeningen kunnen gelijktijdig voorkomen, maar zijn niet noodzakelijk rechtstreeks aan elkaar gerelateerd. Co-morbiditeit kan betrekking hebben op fysieke gezondheidsproblemen, psychische stoornissen, verslavingen of een combinatie daarvan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Crohn

A

Een chronische ontsteking van het spijsverteringskanaal die zich kan uitbreiden tot diep in de darmwand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Curatief

A

Een medische behandeling met het doel om iemand te genezen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Cytokinen

A

Eiwitten die een rol spelen bij de immuunafweer en het activeren van bepaalde receptoren. Het zijn als het ware ‘de boodschappers’ van het lichaam.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Decubitus

A

Doorligplekken; kunnen heel groot en diep zijn (soms vuistgrootte plekken in de bil bijvoorbeeld) en je verliest dan heel veel spiermassa die je niet meer terugkrijgt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Dumping

A

Dumping is een verzamelnaam voor klachten die optreden wanneer voedsel vanuit de maag te snel wordt aangeboden aan de darm. Je hebt vroege dumping (klachten ongeveer een halfuur na de maaltijd) en late dumping (klachten 1,5-2 uur na de maaltijd). Het dumpingsyndroom is vrijwel altijd het gevolg van een operatie, waarbij (een deel van) de maag is verwijderd. Soms ontstaan de klachten als gevolg van een beschadiging van een zenuw die de maag aanstuurt: de nervus vagus.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Dysfagie

A

De medische benaming voor moeite met slikken (en kauwen).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Dysfagiescore

A

Een ernstschaal om dysfagie op weer te geven, van 0 tot 5. 5 is geen dysfagie en 0 is zeer ernstige dysfagie waarbij slikken eigenlijk helemaal niet meer mogelijk is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Dysplasie

A

Abnormale ontwikkeling, abnormaal uiterlijk en abnormale organisatie van de cellen, wat hen onderscheidt van de normale cellen wat betreft hun grootte, vorm en organisatie in de weefsels. Dit is vaak een voorstadium van kanker. (bijna altijd)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Endoscopische

A

Medische procedures en technieken die gebruikmaken van een instrument genaamd een endoscoop. Een endoscoop is een lang, dun, flexibel of star instrument met aan het uiteinde een camera en vaak ook chirurgische instrumenten. Hiermee kunnen artsen en medische professionals inwendige lichaamsstructuren en organen van patiënten visualiseren en soms zelfs behandelen zonder de noodzaak van grote incisies of operaties.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Endoscopische submucosale dissectie

A

Een alternatieve behandeling voor traditionele chirurgie om tumoren uit het maag-darmkanaal te halen. De afwijking door middel van een endoscoop en instrumenten op het uiteinde daarvan voorzichtig uit het slijmvlies gesneden en weggehaald.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Enterale voeding

A

Het rechtstreeks in de maag of de dunne darm inbrengen van voedingsstoffen en andere stoffen. Oftewel: sondevoeding.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Fagocyt

A

Wit bloedlichaampje dat bacteriën en micro-organismen omringt en vernietigt, dat vreemde stoffen absorbeert, dat oude of beschadigde cellen verwijdert en dat bijdraagt aan de stimulatie van het immuunsysteem.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Fibroblast

A

Cellen die belangrijk zijn bij het vormen van bindweefsel. Het zijn de werkpaarden voor het stevig houden van de huid. Ze vormen de extracellulaire matrix (een complex netwerk van eiwitten en vezels dat de basisstructuur van weefsels vormt). Dit gebeurt bijvoorbeeld bij wondgenezing, vorming van littekenweefsel en ze spelen ook een rol bij het reguleren van ontstekingsprocessen.

24
Q

Frailty

A

Een toestand van extreme kwetsbaarheid tegenover stressoren, die resulteert in een verhoogd risico op negatieve gezondheidsuitkomsten. // een syndroom dat zich kenmerkt door verminderde weerbaarheid en verminderde reserves waarbij een toenemende achteruitgang in verschillende orgaansystemen resulteert in een negatieve energiebalans met verminderde skeletspier- massa (sarcopenie) en verminderde kracht.

25
Q

Functionaliteit

A

Dingen kunnen doen (boodschappen, wandelen, met vrienden afspreken) als die afneemt worden mensen ook meer valgevaarlijk.

26
Q

GI

A

Gastro-intestinaal

27
Q

Gluconeogenese

A

Het opnieuw vormen van glucose in het lichaam. Dit gebeurt vooral in de lever en een beetje in de nieren. Glucose kan gemaakt worden van aminozuren en glycerol of van melkzuur dat omgezet wordt in pyruvaat.

28
Q

Glucose oxidatie

A

Dit is een redoxreactie die plaatsvindt in de mitochondriën na glycolyse. Pyruvaat wordt nu verder afgebroken tot acetyl-coa. Daarna komt dit in de citroenzuurcyclus waardoor er ATP van gemaakt kan worden.

29
Q

Glycogenolyse

A

Het proces waarbij glycogeen weer terug wordt veranderd in glucose.

30
Q

Glycolyse

A

Een anaeroob proces in het cytoplasma van de cel. Één molecuul glucose wordt gesplitst in twee moleculen pyruvaat (en er wordt een kleine hoeveelheid ATP en NADH geproduceerd).

31
Q

Granulatieweefsel

A

Granulatie of de granulatiefase is de tweede fase (zie wondfases) in de wondgenezing. Als de exsudatiefase is beëindigd vult de wond zich met nieuw, tijdelijk weefsel. Dit weefsel noemt men granulatieweefsel. Granulatieweefsel is goed doorbloed en ziet er daardoor vrij rood uit.

32
Q

Hemoglobine

A

Het ijzerhoudende eiwit waarmee rode bloedcellen zuurstof kunnen binden en transporteren.

33
Q

Hyperglycemie

A

Te hoge bloedsuikerspiegel (>200 mg/dl)

34
Q

Hypoglycemie

A

Te lage bloedsuikerspiegel (meestal bij <60 mg/dl)

35
Q

Hypothermie

A

Onderkoeling: een toestand waarbij de centrale lichaamstemperatuur (de hoogste temperatuur midden in de romp) van een persoon zo ver is gedaald dat de normale stofwisseling in gevaar komt (<35 C).

36
Q

Lipolyse

A

Vetten worden verbrand en omgezet in energie. Ze worden uit elkaar gehaald tot 1 glycerol en 3 vetzuren, glycerol kan gebruikt worden in gluconeogenese en de vetzuren kunnen omgezet worden in energie of ketonen.

37
Q

Macrofagen

A

Een type fagocyt (wit bloedlichaampje dat bacteriën en micro-organismen omringt en vernietigt, dat vreemde stoffen absorbeert, dat oude of beschadigde cellen verwijdert en dat bijdraagt aan de stimulatie van het immuunsysteem).

38
Q

Medische ventilatie

A

Beademing: een medische behandeling die wordt gebruikt om patiënten te ondersteunen bij het ademhalen wanneer ze niet zelfstandig kunnen ademen of wanneer hun ademhaling onvoldoende is om voldoende zuurstof in het bloed te krijgen of koolstofdioxide uit het lichaam te verwijderen.

39
Q

Mucositis

A

Mondslijmvliesontsteking

40
Q

Neo-adjuvant

A

Een vorm van behandeling die vóór de hoofdbehandeling wordt gegeven. Het wordt vaak gebruikt in combinatie met chirurgische ingrepen voor kanker, zoals een operatie om een tumor te verwijderen. Neo-adjuvante therapieën worden gegeven om de tumor te verkleinen, te stabiliseren of beter behandelbaar te maken voordat de operatie plaatsvindt.

41
Q

Neutrofiel

A

Een type witte bloedcel dat een cruciale rol speelt in de verdediging tegen infecties, met name bacteriële infecties. Ze behoren tot de meest voorkomende witte bloedcellen in het bloed.

42
Q

NPO beleid

A

‘Nil per os’, oftewel niks door de mond. NPO wordt meestal voorgeschreven in situaties waarin het nodig is om het maagdarmstelsel tijdelijk te laten rusten of om te voorkomen dat er voedsel of vloeistoffen in de luchtwegen terechtkomen. De duur van de NPO-instructie kan variëren, afhankelijk van de specifieke situatie en de medische behoeften van de patiënt. Tijdens de periode van NPO kan de patiënt soms intraveneuze (IV) vloeistoffen krijgen om gehydrateerd te blijven en voedingsstoffen binnen te krijgen.

43
Q

Obesitas

A

Voor volwassenen: BMI hoger of gelijk aan 30,0

44
Q

Oedeem

A

Aanwezigheid van vocht op plaatsen in het lichaam waar vocht normaal niet of nauwelijks aanwezig is

45
Q

Ondervoeding

A

Bij ondervoeding heeft iemand een tekort aan energie of voedingsstoffen. Dat leidt vervolgens tot een lager gewicht en het slechter functioneren van het lichaam. Dit komt vooral door de afname van de spiermassa en een tekort aan eiwitten, essentiële vetzuren, vitamines en mineralen.

46
Q

Overgewicht

A

Voor volwassenen: BMI hoger of gelijk aan 25,0

47
Q

Palliatief

A

Een medische behandeling, waarbij genezing niet meer nodig is, maar die zich richt op de kwaliteit van leven van patiënten en hun naasten die te maken hebben met een levensbedreigende aandoening of kwetsbaarheid. Het doel is een zo hoog mogelijke kwaliteit van leven te realiseren, door bijvoorbeeld het voorkomen of verlichten van klachten zoals pijn, vermoeidheid en angst.

48
Q

Parenterale voeding

A

Parenterale voeding is voeding die via een infuus rechtstreeks in de bloedbaan komt. Wordt alleen gedaan als enterale voeding (of normaal eten) niet mogelijk is, want het brengt meer risico’s met zich mee. Parenterale voeding wordt meestal gebruikt wanneer het maagdarmkanaal van de patiënt niet in staat is om voedingsstoffen op te nemen of te verteren, zoals bij ernstige darmobstructie, ernstige brandwonden, darm falen of bepaalde chirurgische ingrepen.

49
Q

PEG-sonde

A

Percutaneous Endoscopic Gastrostomy-sonde, is een medisch hulpmiddel dat wordt gebruikt om voeding en vloeistoffen rechtstreeks in de maag van een patiënt te brengen. Het wordt ingebracht via een chirurgische of endoscopische procedure en is bedoeld voor mensen die niet in staat zijn om voldoende voedingsstoffen via de mond binnen te krijgen, hetzij vanwege een medische aandoening, slikproblemen, of andere redenen.

50
Q

Refeeding syndroom

A

De ernstige en potentieel fatale verschuivingen in vocht en elektrolyten tussen de verschillende lichaamscompartimenten, die ontstaan bij het starten van (par)enterale voeding bij patiënten die langdurig niet gevoed zijn of om een andere reden ondervoed zijn.

51
Q

Resectie

A

Chirurgische verwijdering van een deel of een segment van een orgaan, weefsel of structuur in het lichaam.

52
Q

Sarcopenie

A

Snellere afbraak dan aanmaak van spieren bij het ouder worden, waardoor de spierkracht afneemt en het fysiek functioneren achteruit gaat.

53
Q

Sepsis

A

Bloedvergiftiging: een ernstige medische aandoening die optreedt als reactie op een infectie in het lichaam. Het is een levensbedreigende noodsituatie waarbij het immuunsysteem op een abnormale manier reageert op een infectie, wat leidt tot een ontstekingsreactie die schade aan organen en weefsels kan veroorzaken. Sepsis kan snel verslechteren en is een van de belangrijkste oorzaken van sterfte in ziekenhuizen. Sepsis begint meestal met een infectie, zoals een bacteriële, virale of schimmelinfectie.

54
Q

SNAQ

A

Vragenlijst voor risico ondervoeding (Als hoger dan 3 komt diëtist langs aan bed). Op die manier worden ze aangemeld bij diëtist. Dus elke patiënt moet daar op gescreend worden.

55
Q

Spieratrofie

A

Vermindering van spierweefsel door bijvoorbeeld het niet gebruiken van spieren of bijvoorbeeld eiwit tekorten.

56
Q

Stentplaatsing

A

Een medische procedure waarbij een stent, een klein buisvormig apparaat, in een bloedvat of ander hol orgaan wordt geplaatst om de doorgankelijkheid ervan te herstellen, te behouden of te verbeteren.

57
Q

TNM classificatie

A
  1. Tumor (T): De T-categorie beschrijft de grootte van de primaire tumor en de mate van invasie in omliggende weefsels. Het kan variëren van T0 (geen bewijs van een tumor) tot T4 (een grote tumor met invasie van nabijgelegen organen of structuren).
  2. Nodes (N): De N-categorie beschrijft of er sprake is van betrokkenheid van de lymfeklieren in de buurt van de tumor. Het kan variëren van N0 (geen betrokkenheid van lymfeklieren) tot N3 (uitgebreide betrokkenheid van lymfeklieren).
  3. Metastasis (M): De M-categorie geeft aan of er uitzaaiingen (metastasen) van de kanker naar andere delen van het lichaam zijn. Het kan variëren van M0 (geen detecteerbare metastasen) tot M1 (aanwezigheid van metastasen).