begrippen hs 10 Flashcards

1
Q

de perioden van een mensenleven

A

levensfasen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

de overgang van kind naar volwassene

A

puberteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

als je lichaam verandert (bijv.je wordt langer en zwaarder)

A

lichamelijke ontwikkeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

als je met je hersenen leert (bijv. als baby leer je gezichten herkennen)

A

geestelijke ontwikkeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

regelstoffen die veranderingen veroorzaken

A

hormonen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

hier ontstaan hormonen

A

hormoonklieren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

de belangrijkste hormoonklier/een klein orgaantje onder aan de hersenen

A

de hypofyse

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

de organen die op de hormonen reageren

A

doelwitorganen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

hierdoor reageren cellen alleen op een specifiek hormoon

A

receptoren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

een hormoon dat de groei van je lichaam regelt

A

groeihormoon

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

je groeit een tijdje heel snel

A

groeispurt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

als 1 cel in 2 cellen splitst

A

celdeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

de cellen worden groter

A

celgroei

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

waar de kraakbeencellen zich bevinden

A

groeischijven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

kenmerken waaraan je het verschil van jongens en meisjes kunt zien

A

geslachtskenmerken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

de geslachtskenmerken die vanaf de geboorte zichtbaar zijn

A

primaire geslachtskenmerken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

lichamelijke verschillen die ontstaan tussen je 10e en 16e jaar

A

secundaire geslachtskenmerken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

tussen je 10e en 16e jaar zit je in de ………

A

puberteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

als je kinderen kan krijgen

A

vruchtbaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

verschillen tussen jongens en meisjes in gedrag denken en kleding

A

tertiaire geslachtskenmerken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

als jongeren last krijgen van jeugdpuistjes

A

acne

22
Q

een vettige stof die je huid beschermd

A

talg

23
Q

de uitgang van talgklieren

A

poriën

24
Q

kleine zwarte puntje die je ziet als je poriën verstopt raken

A

mee-eters

25
Q

wie je bent als persoon

A

identiteit

26
Q

de geslachts organen reageren op deze hypofysehormonen

A

geslachtshormonen

27
Q

de geslachtshormonen van jongens/mannen

A

testosteron

28
Q

de geslachtshormonen van meisjes/vrouwen

A

oestrogeen

29
Q

als je geboren bent als man maar je voelt je/gedraagt als een vrouw of andersom heb je …………..

A

genderdysforie

30
Q

zo noem je mensen met genderdysforie

A

transgender

31
Q

als een man een vrouw word of andersom

A

transsexueel

32
Q

waar staat SOA voor

A

Seksueel Overdraagbare Aandoening

33
Q

een ander woord voor een SOA

A

geslachtsziekte

34
Q

als je aan het vrijen bent zonder condoom / je kan hierdoor een SOA krijgen

A

onveilig vrijen

35
Q

een SOA die je niet kan genezen

A

aids

36
Q

hierdoor krijg je aids

A

hiv

37
Q

een ander woord voor hiv

A

aidsvirus

38
Q

als je hiv in je bloed hebt ben je ………… dat betekend dat je wel besmet bent maar nog niet ziek

A

seropositief

39
Q

medicijnen die voorkomen dat het aidsvirus zich in je lichaam snel vermeerdert

A

hiv-remmers

40
Q

een test om te kijken of je een SOA hebt

A

SOA-test

41
Q

zo is de kans op een SOA het kleinst

A

veilig vrijen

42
Q

een bescherming voor SOA’s en zwangerschap

A

condoom

43
Q

een SOA dat veel voorkomt: er bestaan meer dan honderd verschillende typen van het virus

A

HPV

44
Q

het meest ingewikkelde deel van je lichaam

A

je hersenen

45
Q

een deel van de hersenen dat een specifieke taak uitvoert

A

een hersencentrum

46
Q

wanneer de verschillende zenuwcellen in je hersenen verbindingen maken

A

hersenrijping

47
Q

dit gebied in je hoofd herkent de betekenis van woorden

A

het gebied van Wernicke

48
Q

met dit gebied praat je zelf en begrijp je de grammatica

A

het gebied van Broca

49
Q

het deel in je hersenen dat zorgt voor emoties, sociale vaardigheden, logische redenering, planning en organisatie en impulsbeheersing

A

de frontaalkwab

50
Q

het gebied dat reageert op emoties en beloningen

A

limbisch systeem