Begrippen hoofdstuk 3 voortplanting Flashcards

1
Q

het primaire geslachtskenmerk

A

De verschillen tussen jongens en meisjes die aanwezig zijn vanaf de geboorte.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

het secundaire geslachtskenmerk

A

De verschillen tussen jongens en meisjes die vanaf de puberteit aanwezig zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

het tertiaire geslachtskenmerk

A

De verschillen tussen jongens en meisjes die bepaald worden door de algemene wijze van denken binnen een bepaalde cultuur.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

het oestrogeen

A

Een vrouwelijk geslachtshormoon.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

het progesteron

A

Een vrouwelijk geslachtshormoon.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

LH

A

Luteïniserend hormoon

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

FSH

A

Follikelstimulerend hormoon

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

de menstruatie

A

Het uitstoten van het afgebroken baarmoederslijmvlies.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

de follikel

A

Het geheel van één eicel en de voedende cellen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

de eisprong of ovulatie

A

Het vrijkomen van een rijpe eicel uit de eierstok.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

het gele lichaam

A

De resten van de follikel in de eierstok na de ovulatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

het testosteron

A

Een mannelijk geslachtshormoon.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

het negatieve terugkoppelingsmechanisme

A

Mechanisme waarbij de concentratie hormonen gelijk gehouden wordt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly