Begrippen H4-H5-H6 Flashcards

1
Q

4 gevolgen van obesitas

A
  1. Stereotiep beeld
  2. Emotionele problemen
  3. Meer kans op obesitas als volwassene
  4. Gezondheidsproblemen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Vooruitgang op 4 domeinen van ruwe motorische ontwikkeling (lagerschoolleeftijd)

A
  1. Flexibiliteit
  2. Kracht
  3. Evenwicht
  4. Snelheid en behendigheid van beweging
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Seriatie

A

de capaciteit om items langs een kwantitatieve dimensie te ordenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Transitieve inferentie

A

uitvoeren van mentale seriatie of ordening

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Inzicht in theory of mind bevordert door 3 zaken

A
  1. Private speech
  2. observatie van eigen denken
  3. Ervaringen op school
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

4 positieve gevolgen van 2-talig onderwijs

A
  1. Aandacht
  2. Redeneren
  3. Flexibiliteit
  4. Nadenken over taal
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Kernconflict (Vlijt <-> Inferioriteit) op 4 verschillende domeinen

A
  1. Zelfconcept: Positief en realistisch zelfbeeld.
  2. Fierheid: Trots op behaalde prestaties.
  3. Verantwoordelijkheid: Morele verantwoordelijkheid ontwikkelen.
  4. Coöperatie: Samenwerken met leeftijdsgenoten.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Pessimistische verklaringsstijl

A

Benadrukt interne, stabiele en globale oorzaak van gebeurtenissen
Is geassocieerd met gevoelen van hulpeloosheid en gebrekkige aanpassing

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Morele ontwikkeling neemt in de lagereschoolleeftijd toe door 3 zaken

A
  1. Toenemende sociale wereld
  2. Toenemende capaciteit tot perspectief inname
  3. Cognitieve ontwikkeling: meer gezichtspunten tegelijk in rekening houden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

4 evoluties van distributieve rechtvaardigheid

A

1) 3 à 4 jaar: Delen vanuit EIGENBELANG.
2) 5 à 6 jaar: Delen vanuit GELIJKHEID.
3) 6 à 7 jaar: Delen op BASIS VAN VERDIENSTE.
4) 8 jaar: Delen om te HELPEN.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

2 voordelen van peergroepen

A
  1. Zelfwaarde verstevigd door groepsidentiteit
  2. Leren hun sociale vaardigheden inoefenen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

3 nadelen van peergroepen

A
  1. Relationele agressie
  2. Rivaliteit tussen verschillende groepen
  3. Insiders en outsiders
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Populair (peer-aanvaarding)

A

Populair: Veel positieve, weinig negatieve nominaties. Zelfverzekerd en gelukkig.
- Prosociaal: Sociaal en academisch vaardig.
- Antisociaal: Rebel, populair ondanks negatief gedrag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Controversieel (peer-aanvaarding)

A

Controversieel: Veel positieve en negatieve nominaties. Hebben enkele goede vrienden en zijn zowel aardig als agressief.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Genegeerd (peer-aanvaarding)

A

Genegeerd: Weinig nominaties. Goed aangepast, niet eenzaam, introvert, maar sociaal voldoende.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Verworpen (peer-aanvaarding)

A

Verworpen: Veel negatieve, weinig positieve nominaties. Laag zelfwaardegevoel en ongelukkig.
- Agressief: Impulsief en conflictzoekend.
- Teruggetrokken: Verlegen, vaak buitenstaander.

17
Q

6 individuele verschillen in puberteit

A
  1. Erfelijkheid
  2. Voeding, lichaamsbeweging → vetrijke voeding: vroegere rijping
  3. SES → armere gezinnen: rijpen sneller
  4. Etnische groep
  5. Ervaringen in het gezin → warme sfeer: latere rijping
  6. Seculaire trend: historische verschuivingen in de timing van de rijping → wordt alsmaar jonger
18
Q

4 voordelen van fysieke vriendschappen (adolescentie)

A
  1. Mogelijkheid tot zelf-exploratie
  2. Basis voor latere intieme relaties
  3. Helpen omgaan met dagelijkse stress
  4. Kan houding en betrokkenheid tegenover school bevorderen
19
Q

4 universele criteria voor volwassenheid

A
  1. Voor jezelf zorgen
  2. Verantwoordelijkheid voor eigen daden
  3. Financiële onafhankelijkheid
  4. Egalitaire relatie met ouders ontwikkelen
20
Q

2 specifieke criteria in collectivistische context

A
  1. Zorgen voor je gezin
  2. Minder zelf-georiënteerd worden
21
Q

4 kenmerken van mensen met met hoge generativiteit:

A
  1. Goed aangepast
  2. Open voor diverse standpunten
  3. Politiek actief en wereldverbeterend
  4. Hebben beter persoonlijk welzijn
22
Q

3 verandering in zelf-gevoel door toename van generativiteit

A

Toename in generativiteit:
1. Meer bezorgdheid over veroudering
2. Grotere identiteitsveiligheid
3. Sterker gevoel van competentie

23
Q

3 belangrijk persoonlijkheidskenmerken nemen toe in midden volwassenheid

A
  1. Zelfaanvaarding
  2. Autonomie
  3. Gevoel van beheersing van de omgeving
24
Q

Zelfaanvaarding (late volwassenheid)

A

positieve elementen zorgen voor aanvaarding negatieve elementen

25
Q

Hechting

A
  1. Langdurige en sterke emotionele verbondenheid tussen 2 personen
  2. invloed op psychosociale ontwikkeling en uitkomsten op latere leeftijd
  3. Het vertrouwen in de beschikbaarheid van zorgfiguren voor het vinden van troost, hulp en bescherming