Begrippen H1 - H2-H3 Flashcards

1
Q

Theorie

A

een geordend en samenhangend geheel van uitspraken dat gedrag beschrijft, verklaard en voorspelt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

2 voordelen van psycho-analytische theorieën

A
  1. Focus op unieke, individuele levensverhalen (klinische aanpak).
  2. Stimulans voor onderzoek naar psycho-sociale ontwikkeling.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Nut van een theorie (3 redenen)

A
  1. Geeft begrip en betekenis aan observaties.
  2. Vormt basis voor praktijk en handelen.
  3. Nodig voor wetenschappelijke bevestiging en replicatie.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

2 nadelen van psycho-analytische theorieën

A
  1. Beperkt door weinig aandacht voor andere methoden.
  2. Moeilijk te onderzoeken ideeën, zoals ego-sterkte.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Filosofische achtergrond Locke (Behaviorisme)

A
  1. Continue ontwikkeling
  2. Multi-directionaliteit
  3. Kind is passief slachtoffer van wat de omgeving te bieden heeft
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

2 nadelen Behaviorisme en sociaal leren

A
  1. Visie op omgevingsinvloeden is te beperkt
  2. Onderschatten de eigen bijdrage tot ontwikkeling
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

4 kernbegrippen van Rousseau (theorie van Piaget)

A
  1. Edele wilde - kind is van nature goed
  2. Discontinue ontwikkeling
  3. Maturatie
  4. Kind is actieve betekenisgever
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

3 voordelen theorie van Piaget

A
  1. Kinderen als actief lerenden
  2. Veel onderzoek gestimuleerd
  3. Ontdekkingsleren gepromoot in scholen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

3 nadelen theorie van Piaget

A
  1. Piaget onderschatte baby’s en peuters
  2. Training kan prestaties verbeteren
  3. Beperkte theorievorming na de adolescentie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

2 voordelen informatieverwerkingstheorie

A
  1. Kind is een actieve deelnemer
  2. Grondig onderzoek
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

3 nadelen van informatieverwerkingstheorie

A
  1. Geen allesomvattende theorie
  2. Geen ruimte voor creativiteit
  3. onderzoek in labo-situaties
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

1 voordeel theorie Vygotsky

A
  1. Unieke vaardigheden leren per cultuur
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

1 nadeel theorie Vygotsky

A
  1. Weinig aandacht voor biologie en eigen bijdrage tot ontwikkeling
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

2 voordelen longitudinaal onderzoek

A
  1. Algemene patronen en individuele verschillen
  2. Relaties tussen vroegere en latere gebeurtenissen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

4 nadelen longitudinaal onderzoek

A
  1. Uitval
  2. Praktijkeffecten
  3. Tijdsintensief
  4. Gebaseerd op 1 cohort
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

2 voordelen van cross-sectioneel onderzoek

A
  1. Efficiënt
  2. Geen uitval of praktijk effecten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

2 nadelen van cross-sectioneel onderzoek

A
  1. Alleen algemene trends, geen individuele verschillen in ontwikkeling
  2. Cohort-effecten :iedere leeftijdsgroep behoort tot ander cohort
17
Q

2 voordelen longitudinaal- sequentieel

A
  1. Zowel longitudinale als cross-sectionele vergelijkingen
  2. Cohort-effecten analyseren
18
Q

3 nadelen van longitudinaal - sequentieel

A
  1. Uitval
  2. Praktijkeffecten
  3. Tijdsintensief
19
Q

2 voordelen cross-temporele vergelijkingen

A
  1. Efficiënt, zeer makkelijk uitvoerbaar
  2. Geen uitval of praktijkeffecten
20
Q

Cross-temporeel vergelijking

A

je vergelijkt mensen van dezelfde leeftijd (bv: twintigers) uit verschillende cohorten, deze verschillen
zijn te wijden aan geschiedenis gebonden veranderingen

21
Q

4 stappen in ontwikkelen van gehoor

A
  1. Hoofd dragen in richting van geluid (3dagen)
  2. Gevoel voor muzikale frasering (4-7 maand)
  3. Gevoeligheid voor geluiden uit eigen taal en vreemde taal (6-8 maand)
  4. Herkenning van vertrouwde woorden en van gesprekseenheden uit de eigen taal (7-9 maand)
22
Q

3 stappen in de ontwikkeling van zicht

A
  1. Focussen op objecten en kleuren herkennen (2maand)
  2. Omgeving aftasten en bewegend object volgen (6maand)
  3. Diepteperceptie (6-7 maand)
23
Q

3 stappen in de ontwikkeling van dieptezicht

A
  1. Gevoeligheid voor bewegende objecten (< 1maand)
  2. Binoculaire diepte: integratie van beelden afkomstig van de beide ogen (2-4 maand)
  3. Gevoeligheid voor diepte in tekeningen (5-12maand)
24
Q

4 stappen in de ontwikkeling van patroonperceptie

A
  1. Voorkeur voor grote, simpele patronen (3 weken)
  2. Contrastsensitiviteit! (2 maand)
  3. In staat om patronen te ontdekken, zelfs als de
    grenzen niet zichtbaar zijn (4 maand)
  4. Kunnen objecten herkennen als zelfs
    2/3de van de figuur ontbreekt (12 maand)
25
Q

3 stappen in de ontwikkeling van gezichtsperceptie

A
  1. Voorkeur voor eenvoudige gezichtspatronen: rand van het gezicht (<1 maand)
  2. Voorkeur voor de binnenzijde van het gezicht, Onderscheid tussen bekende en minder bekende gezichten, Moeders gezicht > vreemd gezicht (2-4 maanden)
  3. Emotionele uitdrukkingen op een gezicht waarnemen (5-12maand)
26
Q

Circulaire reacties

A

een manier om de eerste schema’s aan te passen

27
Q

2 evidenties van het Nativisme

A
  1. Universeel en sequentieel: kinderen bereiken mijlpalen in de taalontwikkeling in gelijkaardige volgorde
  2. Kinderen beschikken over ritmische sensitiviteit voor zin en woorden
28
Q

2 tegenevidenties tegen het Nativisme

A
  1. Het gemeenschappelijke grammaticale systeem in niet gevonden (LAD)
  2. Taalontwikkeling zou ook hier traag verlopen
29
Q

3 voordelen van zoeken naar sociale bevestiging

A
  1. Het vormt een krachtige methode om een negatieve gebeurtenis te vermijden
  2. We leren de omgeving kennen door onrechtstreekse ervaringen
  3. Kunnen hun eigen interne emotionele toestand beter benoemen door die te vergelijken met anderen
30
Q

3 zaken waarop zelf-controle in gebaseerd

A
  1. Inzicht van zichzelf als handelende agent
  2. Inzicht van zichzelf als iemand die normen kan overtreden
  3. Herinnering van verzoek (taal!)
31
Q

4 individuele verschillen in motorische ontwikkeling (H3: 2-6 jaar)

A
  1. Genetica
  2. Geslacht
  3. Oefening
  4. Aanmoediging
32
Q

3 voordelen van Vygotsky of socio-dramatisch spel

A

Fantasie spel is niet enkel een reflectie van cognitieve vooruitgang draagt ook bij tot:
1. Sociale vaardigheden (coöperativiteit)
2. Versterken van cognitieve vaardigheden zoals aandacht, creativiteit en taalontwikkeling
3. Inzicht in reële levenssituaties

33
Q

Conservatie

A

= het idee dat bepaalde fysieke eigenschappen van voorwerpen dezelfde blijven, zelfs wanneer hun
uiterlijke verschijningsvorm verandert

34
Q

3 manieren om de zone van de naaste ontwikkeling te creëren

A
  1. Pas ondersteuning aan het niveau van het kind aan (scaffolding).
  2. Kind neemt geleidelijk de sociale interactie over.
  3. Scaffolding bevordert het gebruik van private taal en zelfstandig leren.
35
Q

Geleidelijke groei van theory of mind (2-6 jaar)

A
  1. 2 jaar: bewustzijn van mentaal leven (denken, onthouden, doen alsof).
  2. 4 jaar: begrijpen dat foute overtuigingen gedrag sturen (false belief taak).
  3. 6 jaar: dieper inzicht in false beliefs (dynamische theory of mind).
36
Q

Snelle woordenschat verwerving door 3 zaken (2-6 jaar)

A
  1. Geheugencapaciteit neemt toe
  2. Capaciteit tot categorisering
  3. Naamvragen
37
Q

Relationele agressie

A

is een vorm van agressie die gericht is op het beschadigen van iemands sociale relaties of reputatie, in plaats van lichamelijke schade toe te brengen

38
Q

Instrumentele agressie

A

is een vorm van agressie waarbij het gedrag doelbewust wordt ingezet om een bepaald doel te bereiken, zoals het verkrijgen van een object, macht, of een gewenste positie.

39
Q
A