Begrippen arm en rijk Flashcards

1
Q

Amerikanisering

A

het verschil dat op steeds meer plaatsen in de wereld uitingen van de Noord-Amerikaanse cultuur te zien zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

arbeidsmigratie

A

De situatie waarin mensen hun eigen woongebied verlaten om elders te gaan werken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

communicatietechnologie

A

moderne, digitale technieken die een snelle, goedkope en overal toegankelijke uitwisseling van berichten mogelijk maken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

culturele globalisering

A

proces waarbij er een grotere verwevenheid ontstaat tussen cultuur gebieden. Voor Amerikanisering speelt hier een rol

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Cultuur

A

alles wat je hebt aangeleerd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

cultuurgebied

A

Gebied met overeenkomsten in cultuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

diffusie

A

de verspreiding en vermenging van vernieuwingen of ideeën over landen en/of bevolkingsgroepen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

directe buitenlandse investering (dbi)

A

investering van een buitenlandse investeerder in een bedrijf

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

economische globalisering

A

globalisering waarbij de nadruk ligt op de groeiende internationale handel, de directe buitenlandse investeringen en de toegenomen betekenis van multinationals

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

global shift

A

het verschuiven van het economische zwaartepunt op de wereld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

globalisering

A

proces waarbij landen op economisch, cultureel, sociaal en politiek gebied met elkaar verbonden worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

godsdienst

A

een levensbeschouwing die uitgaat van het bestaan van een of meer goden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

identiteit

A

kenmerken van een persoon of een groep mensen die hen onderscheidt van andere personen of groepen mensen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Internationale arbeidsverdeling

A

Het verschijnsel dat landen zich toeleggen op de productie van bepaalde goederen of de levering van bepaalde diensten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

lingua franca

A

taal die op grote schaal als voertaal wordt gebruikt door mensen met een verschillende moedertaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

mondiaal netwerk

A

wereldwijde langdurige en georganiseerde contacten en relaties tussen bedrijven, instellingen en mensen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Nieuwe internationale arbeidsverdeling

A

De verdeling van het werk over verschillende landen, waarbij het hooggekwalificeerde werk in centrumlanden, maar ook deels in (semi) periferielanden gebeurt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Productieketen

A

de schakels waaruit het productieproces van goederen bestaat, van grondstof tot eindproduct

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

pullfactor

A

reden om naar een gebied te verhuizen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

pushfactor

A

Reden om weg te gaan uit een gebied

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

relatieve afstand

A

de afstand in tijd, moeite en kosten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

taal

A

cultuurelement dat een belangrijke middel is in de overdracht van informatie, gevoelens en ideeën

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

tijd-ruimtecompressie

A

proces waarbij de relatieve afstand tussen plaatsen kleiner word vanwege de moderne transport- en communicatietechnologie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

transporttechnologie

A

moderne technieken waaronder digitale technologie, die het mogelijk maken goederen sneller, goedkoper en op grotere schaal te vervoeren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

triade

A

de drie westerse landen waartussen grote handelsstromen plaatsvinden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

vrijhandel

A

handel tussen landen die volledig plaatsvindt volgens de wetten van vraag en aanbod.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

wereldstad

A

miljoenenstad die op mondiale schaal een rol van betekenis speelt op het gebied van de economie, de cultuur en de politiek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

afzetmarkt

A

het aantal klanten dat producten wil kopen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

analfabetisme

A

het percentage van de bevolking ouder dan 15 jaar dat niet kan lezen of schrijven

30
Q

bevolkingsdiagram

A

staafdiagram over de leeftijdsopbouw van de bevolking

31
Q

bevolkingsdichtheid

A

het gemiddelde aantal inwoners per vierkante kilometer

32
Q

bevolkingsgroei

A

toename of afname van de bevolking door geboorte, sterfte, emigratie en immigratie

33
Q

bevolkingsspreiding

A

de verdeling van mensen over een land of gebied

34
Q

bruto binnenlands product (bbp)

A

de totale geldwaarde van alle goederen en diensten die binnen de staatsgrenzen van een land in een jaar worden geproduceerd

35
Q

bruto nationaal product (bnp)

A

de totale geldwaarde van alle goederen en diensten die alle staatsburgers van een land in een jaar produceren

36
Q

bruto regionaal product (brp)

A

de totale geldwaarde van alle producten en diensten die een regio in een jaar produceert

37
Q

centrum

A

hoog ontwikkeld, rijk land of gebied met veel economische en politieke macht

38
Q

de-industralisatie

A

afname van de productie en de werkgelegenheden in de industrie

39
Q

dekolonistatie

A

het politiek onafhankelijk worden van een voormalige kolonie

40
Q

demografische druk

A

de verhouding tussen de productieve leeftijdsgroep (20-65) en de niet-productieve groepen (0-20 en 65+)

41
Q

demografische transitie

A

model dat de overgang laat zien van hoge geboorte en sterftecijfers naar lage

42
Q

exploitatiekolonie

A

een overzees gebiedsdeel dat dient als leverancier van goedkope grondstoffen en arbeidskrachten voor het moederland en als afzetgebied van de producten uit het moederland

43
Q

gemiddeld inkomen

A

het bbp van een land gedeeld door het aantal inwoners van dat land

44
Q

grijze druk

A

de verhouding tussen de groep 65+ en het aantal 20-65

45
Q

groene druk

A

de verhouding tussen de groep 0-20 en het aantal 20-65

46
Q

human development index (hdi)

A

cijfer dat aangeeft hoe hoog een land scoort op het bnp per inwoner, de levensverwachting en het analfabetisme

47
Q

industrialisatie

A

periode waarin een samenleving voor zijn inkomen steeds sterker afhankelijk wordt van industrie inplaats van landbouw

48
Q

informele sector

A

ongeschoold, slechtbetaald werk in de dienstensector dat niet officeel wordt geregistreerd

49
Q

koopkracht

A

het aantal goederen of diensten dat iemand van zijn geld kan kopen

50
Q

leeftijdsopbouw

A

de verdeling van de bevolking over verschillende leeftijdsklassen, vaak weergeven in een bevolkingsdiagram

51
Q

metropool

A

heel grote stad die op mondiale schaal een rol van betekenis speelt op het gebied van economie, cultuur en politiek. ook wel global city of wereldstad

52
Q

multiculturele samenleving

A

samenleving van mensen uit verschillende culturen

53
Q

multinational (mno)

A

onderneming met vestigingen in tenminste twee landen

54
Q

ontwikkelingskenmerk

A

kenmerk waarmee je de armoede of rijkdom kunt meten in een gebied

55
Q

opkomend land

A

land dat nog niet echt ontwikkeld is, maar dat wel een snelle economische groei doormaakt, heet ook groeiland

56
Q

periferie

A

minder ontwikkeld land of gebied dat wordt gekenmerkt door afhankelijkheid, nadelige handelsrelaties, gebrekkige technologie en een lage productie

57
Q

regionale ongelijkheid

A

situatie waarin er sociaal-economische ongelijkheid bestaat tussen regio’s

58
Q

ruilvoet

A

verhouding tussen het prijspeil van de exportproducten en van de importproducten

59
Q

samenstelling van de beroepsbevolking

A

procentuele verdeling van de werkende bevolking over de 3 sectoren

60
Q

semiperiferie

A

gebied dat een tussenpositie inneemt, zijn vaak de opkomende landen door de groei van de industrie

61
Q

sociale ongelijkheid

A

situatie waarin er verschillen in welvaart en ontwikkelingskansen zijn tussen groepen mensen in een gebied

62
Q

speciale economische zone (sez)

A

gebied waar buitenlandse ondernemingen zich vrij mogen vestigen en weinig belasting betalen

63
Q

vergrijzing

A

toename van de aandeel ouderen (65+) in de totale bevolking

64
Q

vergroening

A

toename van de aandeel jongeren (onder 20) in de totale bevolking

65
Q

verstedelijking

A

toename van het percentage mensen dat in de steden woont. heet ook urbanisatie

66
Q

vestigingskolonie

A

een overzees gebiedsdeel waar kolonisten zich blijvend vestigen

67
Q

vrijemarkteconomie

A

economisch systeem waarin bedrijven eigendom zijn van personen en de ondernemers zelf bepalen wat ze maken of welke diensten ze aanbieden

68
Q

wereldsysteem

A

indeling van de wereld volgens een bepaald model om de economische en politieke machtsverhoudingen uit te drukken

69
Q

zakelijke en financiële dienstverlening

A

bedrijfstak die zich bezighoudt met het leveren van financiële en andere diensten aan bedrijven of de overheid

70
Q

zware industrie

A

bedrijven die veel (ruwe) grondstoffen gebruiken, zoals steenkool, ijzererts of ruwe olie