begrippen 4.1 Flashcards
1
Q
asmogendheden
A
Duitsland, Italië en Japan
2
Q
atoombom
A
bom met een grote vernietigingskracht
3
Q
blitzkrieg
A
snelle, beweeglijke aanval
4
Q
D-day
A
landing van geallieerde soldaten op 6 juni 1944 op stranden van normandië
5
Q
front
A
plaats waar gevochten word
6
Q
geallieerden
A
Groot-Brittannië, de Sovjet-unie, de Verenigde staten en hun bondgenoten
7
Q
koopvaardijschepen
A
handelsschepen
8
Q
operatie Barbarossa
A
Duitse aanval op de sovjet-unie (1941)
9
Q
rode leger
A
leger van de sovjet-unie
10
Q
slag om Engeland
A
Duitse aanval op Engeland (1940)
11
Q
slag bij midway
A
slag waarbij America Japan een zware nederlaag bracht (1942)
12
Q
slag om stalingrad
A
grote veldslag waarbij een Duits leger werd verslagen door een sovjet leger (1942-1943)