Begrippen #3

Question 1

impliciet

Answer 1

inbegrepen

Question 2

hyperbool

Answer 2

overdrijving

Question 3

hypothese

Answer 3

te bewijzen veronderstelling

Question 4

informeren

Answer 4

gegevens verstrekken

Question 5

intentie

Answer 5

de bedoeling van de schrijver

Question 6

ironie

Answer 6

milde spot

Question 7

karakterisering

Answer 7

de voornaamste kenmerken van een verschijnsel

Question 7

kopje

Answer 7

titel boven een alinea

Question 8

middel

Answer 8

de manier om een doel te bereiken

Question 9

moralistisch

Answer 9

oordelend vanuit een opvatting over wat goed en fout is

Question 10

neutraal

Answer 10

onpartijdig

Question 11

nevenschikking

Answer 11

naast elkaar gebruiken van verschillende, gelijkwaardige argumenten

Question 12

nuanceren

Answer 12

onderscheidingen aanbrengen in

Question 13

onderbouwing

Answer 13

gegevens die een stelling ondersteunen

Question 13

objectief

Answer 13

zich bepalend tot de feiten

Question 14

onderwerp

Answer 14

omschrijving in enkele woorden over waar de tekst over gaat

Question 14

onderschikking

Answer 14

gebruik van een argument ter ondersteuning van een ander argument

Question 15

oneigenlijk

Answer 15

voor een ander doel dan waarvoor het eigenlijk is bestemd

Question 16

ontkenning

Answer 16

bewering dat iets niet zo is

Question 17

ontkrachting

Answer 17

weerleggen van een bewering of argumentatie