Begrippen Flashcards

1
Q

Psychologie

A

Psychologie is de wetenschap (science) van gedrag (behavoir) en geest (mind).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Gedrag

A

Waarneembare (objectieve) acties van een persoon of dier.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Geest

A

Sensaties , percepties, herinneringen, gedachten, dromen, motieven, emoties en andere (subjectieve) ervaringen van een individu. Ook verwijst het naar alle onbewuste kennis en regels die de basis leggen voor ons gedrag en bewustzijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wetenschap

A

Wetenschap verwijst naar alle pogingen om vragen te beantwoorden doormiddel van systematisch verzamelen, en logisch analyseren van objectief waarneembare gegevens en data.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Observatie

A

Een objectieve bewering waarvan waarnemers het erover eens zijn dat ze waar is. In de psychologie zijn observaties meestal bepaald gedrag, of gedragspatronen, van personen of dieren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Theorie

A

Een idee, of een conceptueel model, dat is ontworpen om bestaande waarnemingen te verklaren en voorspellingen te doen over nieuwe waarnemingen die ontdekt kunnen worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hypothese

A

Elke voorspelling over nieuwe waarnemingen die op basis van een theorie wordt gedaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Priori kennis

A

Is ingebouwd in de hersenen en hoeft niet aangeleerd te worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Posterpriori kennis

A

kennis dat is verkregen door ervaringen in de omgeving.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wet van associatie door nabijheid

A

Als een persoon twee gebeurtenissen in zijn omgeving meemaakt (stimuli of sensaties) op hetzelfde moment of vlak achter elkaar, dan worden deze twee gebeurtenissen in de geest van deze persoon met elkaar geassocieerd. -> Bijvoorbeeld een kind eet een appel, en hoort het woord appel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Tabula Rasa

A

Onbeschreven blad

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Persoonlijkheidspsychologie

A

Richt zich op normale verschillen in de algemene manieren waarop mensen denken, voelen, en hoe zij zich gedragen. Deze verschillen worden ook wel karaktereigenschappen genoemd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Abnormale psychologie

A

Richt zich op variaties in psychologische kenmerken die voldoende extreem of ontwrichtend zijn om te worden geclassificeerd als psychische stoornissen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Klinische psychologie

A

Nauw verwant aan abnormale psychologie is klinische psychologie. Klinische psychologie richt zich op mensen helpen met mentale, of minder serieuze psychische problemen. Deze richten zich meer op het identificeren of ontwikkelen van betere behandelmethodes. Zij zijn dus meer op de praktijk gericht en kunnen bijvoorbeeld psychotherapie of medicatie aanbieden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Zintuigelijke psychologie

A

Het onderzoeken van de basisvaardigheden van het zien, horen, aanraken en ruiken van de omgeving.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Perceptuele psychologie

A

Het onderzoeken van hoe mensen en dieren zintuigelijke input begrijpen of interpreteren.

17
Q

De psychologie van motivatie, of de psychologie van emotie

A

Deze specialisten gebruiken enkele of alle verklaringswijzen om bepaalde fenomenen te begrijpen die verband houden met het onderwerp dat zij bestuderen.

18
Q

Frenologie

A

Hierbij zou de vorm van het schedel kunnen aantonen wat specifieke karaktereigenschappen van een persoon zijn. (extreme lokalisatie van hersenfuncties)

19
Q

Variabele

A

Iets dat kan veranderen of verschillende waarden aan kan nemen

20
Q

De onafhankelijke variabele

A

de variabele waarvan men verwacht dat deze een bepaald effect zal hebben op een andere variabele

21
Q

De afhankelijke variabele

A

De variabele waarvan men verwacht dat deze zal veranderen,

22
Q

Onderzoeksubject

A

De mensen of dieren die worden bestudeerd.

23
Q

Within-subject experiment

A

Experimenten waarin elk onderzoeksobject wordt getest in alle verschillende omstandigheden

24
Q

Between-groups experiment

A

Experimenten waarin er een aparte groep is voor iedere aparte omstandigheid waarin wordt onderzocht.

25
Q

Hawthorne effect

A

Het effect waarbij onderzoeksubjecten/testpersonen anders kunnen reageren wanneer zij weten dat zij worden geobserveerd