Begrippen Flashcards

1
Q

Orgaan

A

Een deel van een organisme dat een taak uitvoert

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Orgaan stelsel

A

Een groep samenwerkende organen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

hoofd wortel

A

Een lange dikke wortel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Zijwortels

A

Zitten vast aan de hoofd wortel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wortel haren

A

Zitten aan de uiteinden van de zijwortels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wortelstelsel

A

Alle wortels van een plant samen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Mineralen

A

Voedingsstoffen van planten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Reserve stoffen

A

Stoffen die de plant niet meteen nodig heeft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Houtachtige plant

A

Omdat het veel hout heeft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Kruidachtige planten

A

Met geen hout

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Bladsteel

A

Hiermee zit het blad vast aan de stengel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Blad schijf

A

Het platte gedeelte van een blad

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Nerven

A

Hoofdnerf en zijnerven, de nerven bestaan uit vaatbundels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Blad moes

A

Alles tussen de nerven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Vaten

A

Lange dunne buisjes in de stengel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Vaatbundel

A

Vaten in groepjes bij elkaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Vaten stelsel

A

Vaten in vaatbundels van de wortels tot in de bladeren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Cellen

A

De bouwstenen van een organisme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Cytoplasma

A

Dikke vloeistof die bestaat uit water met opgeloste stoffen en zwevende deeltjes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Celmembraan

A

Een dun vlies om het cytoplasma, eiwitten in het celmembraan regelen de opname en afgifte van stoffen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Celkern

A

Regelt alles wat er in de cel gebeurd, de celkern is omgeven door een kermembraan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Kern membraan

A

Omgegeven van een kern plasma

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Celwand

A

Stevig laagje om de cel heen, een celwand behoort niet tot de cel, maar is tussencelstof.

24
Q

Vacuole

A

Een blaasje gevuld met vocht

25
Q

Plastiden

A

Korrels met een bepaalde functie
Bladgroenkorrels
Kleurstofkorrels
Zetmeelkorrels

26
Q

Bladgroenkorrels

A

Komen voor in de groene delen van een plant

27
Q

Kleurstofkorrels

A

Geven bloemen en vruchten kleur

28
Q

Zetmeelkorrels

A

Is zetmeel in opgeslagen

29
Q

Cel organelle

A

Delen van een cel die een eigen functie hebben

30
Q

Chromosomen

A

Lange dunne draden

31
Q

Lichaamscellen

A

De cellen waaruit je lichaam is opgebouwd

32
Q

Dna

A

Een stof

33
Q

Basen

A

Atcg - Paren vormen

34
Q

Basenpaar

A

Vormen paren a met t en c met g

35
Q

Erfelijke eigenschappen

A

Eigenschappen van je ouders die je erft

36
Q

Celdeling

A

Ontstaan in je huid voortdurend nieuwe cellen

37
Q

Moeder cel

A

Kan dochtercellen vormen door een celdeling

38
Q

Plasma groei

A

Dochtercellen groeien

39
Q

Gespecialiseerde cel

A

Ontwikkelt een van de dochtercellen zich

40
Q

Celcyclus

A

Belangrijk voor de groei en ontwikkeling van een organisme

41
Q

Stamcellen

A

Kunnen zich oneindig vaak delen

42
Q

Embryonale stamcellen

A

Cellen van een nog niet geboren kind

43
Q

Weefsel

A

Een groep cellen met de zelfde vorm en functie

44
Q

Tussencelstof

A

Zit tussen de cellen

45
Q

Opperhuid

A

Deze laag vernieuwd zich voordurend

46
Q

Huidmondjes

A

Ligt tussen de opperhuiden

47
Q

Cambium

A

Een laag cellen dicht onder de schors

48
Q

Jaarring

A

Het hout dat een boom in een jaar vormt

49
Q

Eencellige organismen

A

Levende wezens die slechts uit een cel bestaan

50
Q

Amoebe

A

Leeft in het water

51
Q

Pantoffeldiertje

A

Leeft in het water

52
Q

Schijn voetjes

A

Kunnen van vorm veranderen door het uitsteken en intrekken van pseudopodia

53
Q

voeding vacuole

A

Een ingesloten bacterie

54
Q

Trilhaartjes

A

Staat op het celmembraan

55
Q

Celmond

A

De trilhaartjes duwen voedsel hiernaar

56
Q

Celanus

A

Onverteerde resten worden hierdoor verwijderd