Begrippen Flashcards

1
Q

Soevereiniteit

A

Je mag je eigen regels bepalen, Nederland mag dat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Positief recht

A

Alle geldende regels in Nederland. Geen regels die we houden uit geloof of fatsoen, maar regels die verplicht zijn voor iedereen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wetten

A

Regels gemaakt op centraal niveau: regering en Staten-Generaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Verordeningen

A

Regels gemaakt op decentraal niveau: Provinciale Staten of gemeenteraad

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Keuren

A

Regels vastgesteld door instanties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wetten in formele zin

A

Wetten gemaakt op centraal niveau

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wetten in materiële zin

A

Wetten gemaakt voor een onbepaald aantal en niet voor een individu

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Verdrag

A

Afspraak of overeenkomst, gesloten door 2 of meer staten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Bilateraal

A

Verdrag tussen 2 landen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Multilateraal

A

verdrag tussen meer dan 2 landen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Vonnis

A

Uitspraak van een rechtbank

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Arrest

A

Uitspraak van een gerechtshof of Hoge Raad bij strafrecht, privaatrecht of ondernemingsrecht (sop)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Materieel recht

A

Wat je wel en niet mag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Formeel recht

A

Regels over hoe je moet procederen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Dwingend recht

A

Regels waar burgers niet van mogen afwijken (MOETEN)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Aanvullend recht

A

Van recht kun je afwijken als beide partijen akkoord zijn (KUNNEN)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Objectief recht

A

Alle rechtsregels & normen zoals ze in de wet staan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Subjectief recht

A

Recht van een concreet persoon

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Cautie

A

Verdachte is niet tot antwoorden verplicht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Verdachte

A

Iemand waartegen een redelijk vermoeden van schuld bestaat dat hij een strafbaar feit heeft begaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Vroegverdachte

A

Er bestaat de verdenking dat iemand is betrokken bij het georganiseerd beramen of plegen van misdrijven, maar tegen wie nog geen redelijk vermoeden van schuld bestaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

opportuniteitsbeginsel

A

OvJ kan, maar hoeft niet te vervolgen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Sanctienorm

A

de straf en/of maatregel die de rechter maximaal kan opleggen wanneer voldaan is aan de delictsomschrijving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Bestanddelen

A

Alle wettelijke voorwaarden waaraan moet zijn voldaan, wil de sanctienorm kunnen toegepast

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Legaliteitsbeginsel

A

Geen feit is strafbaar dan uit kracht van een daaraan voorafgegane wettelijke strafbepaling

26
Q

Poging tot

A

Dader had het voornemen en dit heeft zich geopenbaard door het begin van de uitvoering, maar deze uitvoering is niet voltooid door omstandigheden. Onafhankelijk van de wil van de dader.

27
Q

Voorwaardelijke veroordeling

A

Hoofdstraf: je bent veroordeeld, maar als je je aan de voorwaarden houdt, krijg je geen straf.

28
Q

Voegen

A

Slachtoffer moet zich voegen: zelf om een schadevergoeding vragen bij de dader.

29
Q

Economisch strafrecht

A

Het straffen van activiteiten in ondernemingsverband, die bedrijfseconomische voordelen opleverden, vaak ten koste van concurrenten of de maatschappij.

30
Q

leerstuk van functionele daderschap

A

Wanneer een leidinggevende gestraft kan worden voor iets strafbaars wat een ondergeschikte heeft gedaan

31
Q

Criterium van beschikkingsmacht

A

De leidinggevende had kunnen ingrijpen op het moment dat de strafbare gedraging gepleegd werd

32
Q

Aanvaardingscriterium

A

De leidinggevende had aanvaard dat de betreffende handeling door de ondergeschikte verricht werd.

33
Q

Onderbewindstelling

A

Alle zaken die gaan over vermogen worden uit handen gegeven aan iemand anders

34
Q

Recht van enquête

A

Beleid van een onderneming kan gecorrigeerd worden via de rechter: Ondernemingskamer
(OK)

35
Q

Waar vinden we de regels van het burgerlijk procesrecht?

A

In het Wetboek van Burgerlijke Wetsvordering

36
Q

Unusrechtspraak

A

Rechter spreekt alleen recht: kantonrechter bijv.

37
Q

Kanton

A

Gebied waarbinnen een kantonrechter rechtspreekt

38
Q

Collegiale rechtspraak

A

Meerdere rechters beslissen over de uitspraak: vaak bij ingewikkelde zaken of zaken die een grote impact hebben op de maatschappij

39
Q

Arrest

A

Uitspraak van een gerechtshof of van de Hoge Raad

40
Q

Resort

A

Gebied waarbinnen een gerechtshof rechtsmacht heeft

41
Q

Attributie

A

Het schapen van een niet-bestaande bevoegdheid en deze toekennen aan een bestuursorgaan, die daarmee ook de verantwoordelijkheid krijgt.

42
Q

Delegatie

A

Het overdragen van een bestaande bevoegdheid van het ene overheidsorgaan naar het andere. Ook hierbij wordt de verantwoordelijkheid overgedragen.

43
Q

Mandaat

A

Iemand handelt namens iemand anders. De verantwoordelijkheid ligt ook nog bij de persoon die de bevoegdheid heeft overgedragen.

44
Q

Recht van initiatief

A

De regering en de Tweede Kamer mogen een wetsvoorstel doen

45
Q

Recht van amendement

A

Recht om wijzigingen aan te brengen bij een wetsvoorstel

46
Q

CvK

A

Commissaris van de koning. Gekozen door regering bij Koninklijk besluit. Voorzitter van PS en voorzitter/lid van GS. Wordt benoemd voor een periode van 6 jaar.

47
Q

Instructienormen verdrag

A

Richt zich op de overheid en zegt da de inhoud in een bepaalde tijd in de nationale wet moet zijn worden opgenomen.

48
Q

Self-executing normen verdrag

A

Richt zich tot burgers en gelden direct. Een burger kan zich op deze normen beroepen.

49
Q

Verbod van constitutionele toetsing

A

Rechter mag niet kijken of de wet in formele zin in strijd is met de grondwet. Kamerleden hebben al trouw gezworen aan de Grondwet.

50
Q

Feitelijke handeling

A

Handeling zonder dat er een rechtsgevolg gewild is: onderhoud park bijv.

51
Q

Rechtshandeling

A

Handeling waarbij een rechtsgevolg gewild is door de partijen

52
Q

Privaatrechtelijke handeling

A

De overheid treed op als burger en heeft ook dezelfde rechten als burgers: kopen van een auto of pand.

53
Q

Publiekrechtelijke handelingen

A

Handelingen voor het uitvoeren van een publieke taak. Een publieke taak wordt voor het algemene belang uitgevoerd: besluit.

54
Q

Declaratoire beschikking

A

Recht vaststellende beschikking. Vaststellen van een verkiezingsuitslag bijv. Er wordt helderheid geschapen.

55
Q

Constitutieve beschikking

A

Een rechtscheppende beschikking. Er worden nieuwe rechten of verplichtingen gemaakt.

56
Q

Discretionaire bevoegdheid

A

Het betreffende bestuursorgaan mag zelf beschikkingen verstrekken

57
Q

Plan

A

Overzicht van toekomstig overheidshandelen. Bestemmingsplan bijv. Beleidsplannen zijn voor een bestuur en normatieve plannen voor burgers.

58
Q

abbb

A

Algemene beginselen van behoorlijk bestuur: om te kijken of de besluiten of beschikkingen van een bestuursorgaan wel terecht waren.

59
Q

Materiële beginselen

A

Gaan over de inhoud van een beschikking

60
Q

Formele beginselen

A

Gaan over de manier waarop een beginsel tot stand is gekomen (zfm)

61
Q

Besluit

A

Een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan betreft een publiekrechtelijke rechtshandeling

62
Q

Belanghebbende

A

Diegene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken