Basis termen Flashcards
Pods
Een Pod is de kleinste eenheid in Kubernetes die één of meer containers bevat die samen draaien op dezelfde host en gedeelde netwerkbronnen hebben.
Images
Een image is een kant-en-klare, opgestarte versie van een container, vaak gedefinieerd door een Dockerfile, die alle benodigde bestanden en afhankelijkheden bevat voor het draaien van de applicatie.
ReplicaSet
Zorgt voor het onderhouden van een specifiek aantal identieke kopieën (replica’s) van een Pod om hoge beschikbaarheid en schaalbaarheid te waarborgen.
Namespace
Een namespace in Kubernetes is een manier om resources te isoleren en organiseren binnen een cluster, zodat meerdere projecten of teams gescheiden kunnen werken.
Deployment
Een Deployment is een Kubernetes-object waarmee je de declaratieve status van een applicatie kunt beheren, inclusief het aantal replica’s en het beheren van updates en rollbacks.
Secret
Een Secret is een Kubernetes-object dat gevoelige informatie zoals wachtwoorden, API-sleutels of certificaten veilig opslaat en beheert.
DNS
DNS (Domain Name System) in Kubernetes is een manier om services en pods in het cluster te benaderen via een DNS-naam in plaats van een IP-adres.
ConfigMap
Een ConfigMap is een Kubernetes-object dat configuratiegegevens zoals omgevingsvariabelen of configuratiebestanden opslaat, zodat applicaties eenvoudig geconfigureerd kunnen worden zonder de containerimage zelf aan te passen.
Taints en Tolerations
Taints zijn labels die aan nodes worden toegevoegd om aan te geven dat bepaalde Pods niet op die node mogen draaien, terwijl tolerations door Pods worden ingesteld om deze taints te accepteren en toch op de betreffende node te draaien.
Node
Een fysieke of virtuele machine die deel uitmaakt van een Kubernetes-cluster en verantwoordelijk is voor het draaien van Pods.
Kubernetes Cluster
Een set van nodes die samen een Kubernetes-systeem vormen, met één of meer master nodes en worker nodes.
Service
Een Kubernetes-object dat een consistente netwerktoegang biedt tot een set van Pods, vaak gebruikt voor load balancing.
ClusterIP
Het standaard servicetype in Kubernetes dat een intern IP-adres toewijst voor communicatie tussen services binnen het cluster. Tegenhanger is NodePort
NodePort
Een servicetype dat een vast extern IP-adres en poort toewijst voor toegang tot een service van buiten het cluster. Tegenhanger is ClusterIP
LoadBalancer
Een servicetype dat een externe load balancer configureert om verkeer naar een Kubernetes-service te sturen, vaak gebruikt in cloudomgevingen.
Ingress
Een Kubernetes-object dat HTTP- en HTTPS-verkeer naar services binnen het cluster routert, vaak met routingregels op basis van URL of hostnaam.
Persistent Volume (PV):
Een abstractie voor opslagbronnen die door Kubernetes-clusters kunnen worden gebruikt voor dataopslag die buiten de levensduur van een Pod blijft bestaan.
Persistent Volume Claim (PVC)
Een verzoek van een gebruiker om opslag te reserveren, waarmee toegang tot een Persistent Volume wordt aangevraagd.
StatefulSet
Een controller in Kubernetes voor het beheren van stateful applicaties, waarbij een unieke naam en persistent storage per Pod behouden blijven.
Job
Een Kubernetes-object dat ervoor zorgt dat een specifieke taak of set van taken precies één keer wordt uitgevoerd of totdat het succesvol is voltooid.
CronJob
Een Kubernetes-object dat taken op geplande tijdstippen uitvoert, vergelijkbaar met cron jobs in Linux.
Horizontal Pod Autoscaler (HPA)
Een object in Kubernetes dat automatisch het aantal Pods in een Deployment of ReplicaSet schaling op basis van de CPU-belasting of andere metrische waarden.
Vertical Pod Autoscaler (VPA)
Een Kubernetes-object dat automatisch de resources (CPU en geheugen) van een Pod aanpast, afhankelijk van de werkelijke belasting.
Affinity and Anti-Affinity
Regels voor het bepalen van hoe Pods moeten worden toegewezen aan nodes op basis van labels en voorkeuren, zowel voor het clusteren van Pods (affinity) als het verspreiden van Pods (anti-affinity).
Resource Requests and Limits
Definities van de hoeveelheid CPU en geheugen die een Pod vereist (request) en de maximumwaarden die het mag gebruiken (limit) om overbelasting te voorkomen.