Basic Verbs Flashcards
1
Q
Eten
A
Comer
2
Q
Drinken
A
Beber
3
Q
Rennen
A
Correr
4
Q
Lezen
A
Leer
5
Q
Onderwijzen
A
Enseñar
6
Q
Studeren
A
Estudiar
7
Q
Ruiken
A
Oler
8
Q
Wakker worden
Wakker maken
A
Despertarse
Despertar a
Despierta: vervoeging? (RS)
9
Q
Wassen
Zich wassen
A
Lavar
Lavarse
10
Q
Schilderen/ make-uppen
A
Pintar
11
Q
(Kleding) dragen
A
Llevar
12
Q
Dorst/ honger hebben
A
Tener sed / hambre
13
Q
Borstelen
(Het haar) borstelen
A
Cepillar
Cepillarse el pelo
14
Q
Verkopen
A
Vender
15
Q
Geven
A
Dar
Doy
Das
Da
Damos
Dan
?
Verleden tijd?
Di
Diste?
?