Basic Flashcards
Volwassene
Adulto
Hemel/ lucht
El cielo
Het gras
El pasto
De bladeren
Las hojas
Het ei
El huevo
De meid / de kerel
La muchacha / el muchacho
Lente
La primavera
Zomer
El verano
Herfst
El otoño
Winter
El invierno
Schaal/ kom
El tazón
Het gezicht
La cara
Het haar
El pelo
Nat
Mojado/-a
Droog
Seco/-a
Vies (ziet er vies uit/ is vies)
Vies (proeven)
Vies (ruiken)
Sucio
Fea
Mal
Schoon
Limpio
Tanden
Dientes
Borstel
Tandenborstel
El cepillo
El cepillo de dientes
Zeep
El jabón
Handdoek
La toalla
Tandpasta
El dentífrico
Kussen
La almohada
Laken
La sábana
Deken
La frazada
Sleutels
Las llaves
Antiek/ oud
Antigua
Juwelen
Las joyas
Ladder
La escalera
Bouwmarkt
La ferretería
Bakkerij
La panadería
Taart
La torta
Medicijn
El medicamento
Boekhandel
La librería
Kapot
Roto/-a
(Zonne)bril
Los anteojos (de sol)
De brug
El puente
Toneelstuk
La obra de teatro
Wortel
La zanahoria
Hij vind … lekker / leuk
A él le gusta(n) …
Zwaar (object)
Pesado/ pesada
Licht (object)
Ligero/ ligera
Liviano/ liviana
Traag/ langzaam
Lento/ lenta
Mijn vader is nog ouder
mi padre es aún mayor
Oud
Mayor
Nog ouder
Aún mayor