Basic Pathology H2 Flashcards

1
Q

Inflammatie (def)

A

Een respons van weefsels die beschadigd zijn door ontstekingen of weefselschade waardoor cellen en moleculen van de host naar bepaalde gebieden gaan, om de slechte factors te elimineren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Hoe lang duurt het voor het begin van een acute inflammatoire reactie?

A

minuten tot uren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Hoe lang duurt het voor het begin van een chronische inflammatoire reactie?

A

dagen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat bevat het cellulaire infiltraat van een acute inflammatoire reactie vooral?

A

Neutrofielen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat bevat het cellulaire infiltraat van een chronische inflammatoire reactie vooral? (3)

A

Monocyten, macrofagen, lymfocyten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Hoe erg is de weefselschade vaak bij een acute inflammatoire reactie? Progressief of zelf-limited?

A

mild, zelf-limited

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hoe erg is de weefselschade vaak bij een chronische inflammatoire reactie? Progressief of zelf-limited?

A

erg, progressief

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Zijn er vele locale en systemische tekens van een acute inflammatoire reactie?

A

ja

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Zijn er vele locale en systemische tekens van een chronische inflammatoire reactie?

A

nee

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Kan chronische inflammatie na een acute inflammatie komen of de novo?

A

Ja, allebei

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat zijn de buitenste kenmerken van inflammatie? (5)

A

hitte, roodheid, gezwel, pijn, verlies van functie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat voor soort cellen en moleculen zijn betrokken bij ARDS? (1)

A

Neutrofielen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat voor soort cellen en moleculen zijn betrokken bij astma? (2)

A

Eosinofielen, IgE antilichamen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat voor soort cellen en moleculen zijn betrokken bij glomerulonefritis? (4)

A

Antilichamen en complementfactoren, neutrofielen, monocyten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat voor soort cellen en moleculen zijn betrokken bij septische shock? (1)

A

cytokines

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat voor soort cellen en moleculen zijn betrokken bij artritis? (2)

A

lymfocyten, macrofagen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat voor soort cellen en moleculen zijn betrokken bij atherosclerosis? (2)

A

macrofagen, lymfocyten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat voor soort cellen en moleculen zijn betrokken bij pulmonaire fibrosis?(2)

A

macrofagen, fibroblasten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat voor soort inflammatoire reactie is ARDS?

A

Acuut

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat voor soort inflammatoire reactie is astma? (2)

A

Acuut, Chronisch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat voor soort inflammatoire reactie is glomerulonefritis?

A

acuut

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat voor soort inflammatoire reactie is septische shock?

A

acuut

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat voor soort inflammatoire reactie is artritis?

A

chronisch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat voor soort inflammatoire reactie is atherosclerosis?

A

chronisch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Wat voor soort inflammatoire reactie is pulmonaire fibrose?

A

chronisch

26
Q

Gaat inflammatie voorbij wanneer de oorzaak verwijderd wordt?

A

Ja

27
Q

Wat voor oorzaken zijn er voor inflammatie? (4)

A

Infecties, weefsel necrose, immuunreacties, corpus alienum

28
Q

Wat voor soort oorzaak van inflammatie is er bij atherosclerosis? (2)

A

corpus alienum, cholesterol kristallen

29
Q

Wat voor soort oorzaak van inflammatie is er bij jicht? (2)

A

corpus alienum, uraat kristallen

30
Q

Welke twee dingen veranderen door de vasculaire reactie bij een acute inflammatie? (2)

A

permeabiliteit van de weefsels, bloedstroom

31
Q

Wat is het doel van de veranderingen van de vasculaire reactie bij acute inflammatie? (2)

A

Het maximaliseren van de beweging van de plasmaproteïnes en leukocyten naar de plek van ontsteking

32
Q

Wat is exsudatie?

A

Het weggaan van vloeistof, eiwitten en bloedcellen van het vasculaire systeem naar interstitiele weefsels of lichaamsholtes.

33
Q

Wat is een exsudaat? (2 kenmerken)

A

Extracellulaire vloeistof met een hoge eiwit-concentratie met cellulair afval.

34
Q

Wat betekent het wanneer er een exsudaat aanwezig is?

A

Dat de permeabilitiet van de kleine bloedvaten omhoog is gegaan.

35
Q

Wat is een transudaat? (3 kenmerken)

A

een vloeistof met een lage eiwit-concentratie, weinig of geen cellulair afval en lage specifieke zwaartekracht.

36
Q

Is een transudaat in essentie een ultrafiltraat van bloedplasma?

A

Ja

37
Q

Waardoor ontstaat transudaat?

A

Door een verstoring van de osmotische of hydrostatische balans bij bloedvaten met normale vasculaire permeabiliteit.

38
Q

Kan oedeem uit transudaat of uit exsudaat bestaan?

A

Ja

39
Q

Wat is purulent exsudaat? (4 kenmerken)

A

Inflammatoire exsudaat met veel leukocyten (voornamelijk neutrofielen), necrotisch weefsel en vaak microben.

40
Q

Wat is het doel van vasodilatatie?

A

Meer bloedstroom

41
Q

Waardoor wordt vasodilatatie veroorzaakt? (stof)

A

histamine

42
Q

Wat is de immediate transient respons?

A

Wanneer de interendotheliale ruimtes groter worden door een reactie op histamine, bradykinine, leukotrienes en andere mediatoren.

43
Q

In hoeveel minuten start de immediate transient respons?

A

30 minuten

44
Q

Hoe lang duurt de immediate transient respons?

A

kort

45
Q

Waar gebeurt de immediate transient respons?

A

postcapillaire venules

46
Q

Wat is transcytose?

A

Transport van vloeistof en eiwitten

47
Q

Waardoor is er transcytose bij een inflammatoire reactie? (2)

A

VEGF en intracellulaire kanalen

48
Q

Hoe lang duurt het lekken bij schade aan het endotheel bij een inflammatoire respons?

A

Uren

49
Q

Wanneer gebeurt het lekken na de verwonding bij een inflammatoire respons?

A

Meteen

50
Q

Wanneer stopt het lekken bij schade aan het endotheel bij een inflammatoire respons? (2)

A

Wanneer de bloedvaten gestold of gerepareerd zijn

51
Q

Wat is vasculaire congestie?

A

Wanneer er een stasis van de bloedstroom plaatsvindt

52
Q

Waar vindt vasculaire congestie plaats?

A

In de kleine bloedvaten met weinig erythrocyten

53
Q

Wat doet het lymfesysteem normaal?

A

Draineert vloeistof uit het ECM

54
Q

Wordt het lymfesysteem dichtbij de ontsteking groter bj inflammatie?

A

Ja

55
Q

Waarom zijn inflammatoire lymfenodes vergroot?

A

Door een toename in de cellulariteit

56
Q

Wanneer is er sprake van reactieve (inflammatoire) lymphadenitis?

A

Wanneer het lymfesysteem bij een wond geïnfecteerd is.

57
Q

Waaraan kan je reactieve (inflammatoire) lymphadenitis herkennen? (2)

A

Rode strepen bij een wond, volgend met de lymfekanalen en pijnlijke vergroting van de lymfenodes.

58
Q

Wat zijn de meest belangrijke leukocyten bij een inflammatoire reactie? (2)

A

Neutrofielen en macrofagen

59
Q

Waar worden neutrofielen geproduceerd?

A

in beenmerg

60
Q

Welke leukocyten zijn sneller bij een inflammatorie respons, neutrofielen of macrofagen?

A

Neutrofielen

61
Q

Maken macrofagen groeifactoren die helpen bij herstel aan?

A

Ja

62
Q

Waardoor duurt inflammatie soms langer door veel leukocyten?

A

De leukocyten kunnen weefselschade verrichten