B7 t/m B52 Flashcards

1
Q

Bij aardrijkskunde worden vijf schaalniveaus gebruikt:
Noem en omschrijf* ze.

*(vertel wat we ermee bedoelen)

A
  • lokale schaal: plaatselijk
  • regionale schaal: landsdeel, provincie of streek
  • nationale schaal: landelijk
  • continentale schaal: werelddeel
  • mondiale schaal: de wereld
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Hoe kun je van schaalniveau veranderen?

A

Door in te zoomen of uit te zoomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Bij aardrijkskunde worden vijf invalshoeken of dimensies gebruikt: noem ze.

A
  • de fysische dimensie
  • de economische dimensie
  • de sociaal-culturele dimensie
  • de demografische dimensie
  • de politieke dimensie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Omschrijf de fysische dimensie.

A

Bij de fysische dimensie bekijk je natuurlijke onderwerpen,

zoals het klimaat of de bodem.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Omschrijf de economische dimensie.

A

Bij de economische dimensie gaat het om geld verdienen en

de werkgelegenheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Omschrijf de sociaal-culturele dimensie.

A

De sociaal-culturele dimensie heeft te maken met talen,
godsdiensten, leefomstandigheden en andere kenmerken van
de bewoners

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Omschrijf de demografische dimensie.

A

Bij de demografische dimensie gaat het om het aantal

mensen en de veranderingen daarin.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Omschrijf de politieke dimensie.

A

Bij de politieke dimensie let je op wie het voor het zeggen

heeft.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Er zijn vijf soorten aardrijkskundige vragen: noem en omschrijf ze.

A

● Beschrijvende vragen. Deze vragen beginnen met woorden
als ‘wat’, ‘waar’ of ‘hoe’.
● Verklarende vragen. Deze vragen beginnen met woorden als
‘waarom’, ‘waardoor’ of ‘hoe komt het’. Het gaat dus om oorzaken.
● Voorspellende vragen. Deze zijn toekomstgericht.
● Waarderende vragen. Waarderen betekent dat je bekijkt of iets goed of slecht is.
● Probleemoplossende vragen. Het antwoord op een probleemoplossende vraag is vaak een voorstel, een advies of een plan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is wind?

A

Bewegende luchtmassa

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wanneer spreken we van een grote windkracht?

A

Als de lucht snel beweegt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Hoe kan je windkracht meten?

A

Met een windmeter.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is de schaal van Beaufort?

A

Een schaal waarmee de winkracht wordt aangegeven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is een ander woord voor bewegende luchtmassa?

A

wind

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Waar spreken we het ook wel van als de lucht snel beweegt?

A

Van een grote windkracht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Van welk minimum getal tot welk maximum getal loopt de schaal van beaufort?

A

De schaal van Beaufort loopt van 0 tot 12.

17
Q

Wanneer is het ‘windstil’?

A

Bij windkracht 0 op de schaal van Beaufort.

18
Q

Wanneer spreken we van een ‘orkaan’?

A

Bij windkracht 12 op de schaal van Beaufort.