Artikel Flashcards

1
Q

Logica

A

“Of een uitspraak is waar, of het tegenovergestelde van de uitspraak is waar.”

Bij deze benadering worden bepaalde argumenten buiten beschouwing gelaten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Claim

A
  • Toulmin’s approach

- Elke bewering bevat een claim, maar niet elke bewering in een argumentatieve discussie bevat een standpunt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Conclusie volgens Logici

A

Wat logisch volgt uit de premisen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Thesis

A
  • Lijkt er op standpunt
  • Men is bereid het te verdedigen
  • Bij Aritstoteles is het alleen voor filosofen en filosofische situaties
  • Bij formele dialectiek is het niet beperkt tot dit
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Debate proposition

A
  • Veronderstellen ook een verschil van mening
  • Heeft ook de plicht je te verdedigen
  • Heeft alleen betrekking op formele gerelde debatten
  • Partijen hebben maar 1 taak/rol: verdedigen, terwijl bij argumentatieve discussie je ook alleen twijfel kan hebben
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Belief

A
  • innerlijke mentale staat

- je hoeft je niet te verdedigen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Opinion

A
  • hiervan kan je veranderen (bij belief niet echt)
  • gaat vaak niet zonder discussie
  • je hoeft je niet te verdedigen
  • je kan je opinie gewoon behouden ondanks dat iemand dezijne afdoende heeft verdedigd
  • heeft niet zo zeer te maken met gelijk krijgen, maar met oprecht zijn
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Attitude

A
  • niet te verdedigen

- gaat over de neiging om op een bepaalde manier te handelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Pragmatische analyse

A

Kijkt naar context en achtergrond informatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Toop

A

Type redenering. Lijkt op argumentatieschema.
Aristoteles maakt onderscheidt tussen verschillende typen:
- syllogismen –> maior premisse wordt niet verzwegen
- enthymeem –> retorisch syllogisme: maior premisse wordt verzwegen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Voorbeeld van een toop:

A

Als je het een zegt over een subject, moet je ook het tegengestelde kunnen zeggen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is een fallacy volgens de standard treatment?

A

Een argument dat logisch lijkt, maar dit niet is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Welke kritiek kun je op de fallacy defenitie van de standard treatment geven?

A
  1. drogredenen worden uit de context gehaald, terwijl deze nodig is om te bepalen of het een drogreden is
  2. de meeste fallacies zijn hier niet mee in overeenstemming
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Propositie

A

maken een connectie tussen een ondewerp en een eigenschap van het onderwerp

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Descriptief standpunt

A

Hier kun je logische en empirische bewijzen voor gebruiken

De koning van nederland is gekroond in Amsterdam

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Evaluatief standpunt

A

Gaat over etiek

Het was een goed concert

17
Q

Prescriptief standpunt

A

Praktische of beleidsordeel

Je zou met me mee moeten gaan naar de kerk

18
Q

Welke soort argumentatieschema’s onderscheiden Perelman en Olberecht-tyt?

A
  • Associatie (bijeenbrengen en tot eenheid maken van elementen die los stonden)
  • Dissocatie (uiteen laten vallen bestaande veranden)
19
Q

Wat betekent een descriptieve toepassing van argumentatietheorie?

A
  • Je kijkt naar hoe het in de werkelijkheid gaat

- Maakt een analyse

20
Q

Wat betekent een prescriptieve toepassing van argumentatietheorie?

A
  • Hoe je effectief kan argumenteren
  • Productie
  • Theorie hoe je goed moet argumenteren
21
Q

Wat betekent een normatieve toepassing van argumentatietheorie?

A
  • Criteria

- Beoordelen van argumentatie

22
Q

Retorica (Retoriek)

A
  • Overtuigen van een groot publiek
  • Gaat om effectiviteit in plaats van regels
  • Maakt niet uit of je een drogreden begaat, als het maar effectief is
  • ethos pathos en logos spelen een rol
  • geen twistgesprek maar een VOORDRACHT
23
Q

Logica:

A
  • Logische analyse gebaseerd op formele geldigheid
  • Let op: premissen en conclusies
  • Laat implicietheid buiten beschouwing
24
Q

Dialectiek:

A
  • Logica in actie
  • gaat erom heuristieken te vinden om stellingen van de opponent te weerleggen en eigen te onderbouwen
  • topoi beheersen en toepassen
  • Let op: argumenten en standpunten
  • Degene die de argumenten van de ander weerlegt en de eigen onderbouwt komt als winnaar uit de discussie
25
Q

Informal logic

A

redenering in dagelijks taalgebruik
komt meer overeen met argumentatief taalgebruik
houden niet vast aan het criterium van deductieve geldigheid

26
Q

Formal logic

A

the study of inference with purely formal content

27
Q

Inductie

A

de eerste eens is bruin, de tweede eend is bruin

van specifieke gevallen naar een geheel

28
Q

Deductie

A

logische conclusie uit de premissen