APP 6 Flashcards
1
Q
het eindpunt
A
le terminus
2
Q
slapen
A
dormir
3
Q
vermoeid
A
fatigué(e)
4
Q
de OV-chipkaart (vir Parijs)
A
la carte Navigo
4
Q
haast hebben
A
être pressé
5
Q
ik open
A
j’ouvre
6
Q
ik openen
A
j’ouvrir
7
Q
de reiziger
A
le voyageur
8
Q
eenvoudig
A
simple
9
Q
de roltrap
A
l’escalator (m)
10
Q
ga zitten
A
assieds-toi
11
Q
geen drank
A
de rien
12
Q
te laat zijn
A
etré en retard
13
Q
de kaartjes-auotomaat
A
le distributeur
14
Q
de bankpas
A
la carte bancaire