Anorganische stoffen Flashcards

1
Q

Wat is het oxidatiegetal?

A

De lading in Romeinse cijfers die een element zou krijgen als alle bindingen in ionbindingen waren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

bromide

A

Br

-I

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Cl

A

-I

Chloride

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

fluoride

A

F

-I

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

H

A

Hydride

-I

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

jodide

A

I

-I

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

BrO

A

hypobromiet

-i

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

bromiet

A

BrO2

-I

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

BrO3

A

Bromaat

-I

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

perbromaat

A

BrO4

-I

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

ClO

A

hypochloriet

-I

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Chloriet

A

ClO2

-i

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

ClO3

A

Chloraat

-I

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

perchloraat

A

ClO4

-I

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

CN

A

cyanide

-I

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

hypojodiet

A

IO

-I

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

IO2

A

Jodiet

-I

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Jodaat

A

IO3

-I

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

IO4

A

Perjodaat

-i

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

permanganaat

A

MnO4

-i

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

NO2

A

nitriet

-I

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Nitraat

A

NO3

-i

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

hydroxide

A

OH

-I

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

O2

A

Oxide

-II

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

sulfide

A

S2

-II

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

CO3

A

Carbonaat

-II

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

dichromaat

A

Cr2O7

-II

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

CrO4

A

Chromaat

_II

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

thiosulfaat

A

S2O3

-II

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

SiO3

A

silicaat

-II

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

sulfiet

A

SO3

-II

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

SO4

A

sulfaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Boraat

A

BO3

-III

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

PO3

A

fosfiet

-III

35
Q

PO4

A

fosfaat

-III

36
Q

ammonium

A

NH4

+I

37
Q

Uit wat bestaat een anorganische formule?

A

Uit een of meerdere eerste elementen en een of meerdere restgroepen

38
Q

Welke atomen komen eerst in de formule?

A

Atomen met de laagste EN

39
Q

Wanneer kunnen we Systematische naam gebruike?

A

Als de eerste element alleen een OG heeft dan alleen de naam van de eerste element plus de naam van de restgroep
maar als de eerste element meerdere OG heeft dan eerst Romeinse cijfers en de naam van de eerste element en dan de Romeinse cijfers opnieuw en dan de restgroep.

40
Q

Wanneer kunnen we stocknotatie gebruiken?

A

Als de eerste element meerdere OG heeft en er is maar alleen een eerste element.

41
Q

Bijnaam van HNO3

A

Salpeterzuur

42
Q

Keukenzout

A

NaCl

43
Q

Hoe krijgen we hydraten?

A

Vaak slorpen de anorganische stoffen het water en zo vormen ze hydraten.

44
Q

Hoe tonen we de aantal hydraten?

A

Eerst de naam van anorganisch stofje en da n de Romeinse cijfer maar als je de formule wilt dan moet je gewoon een getal schrijven en daarna hydraat of bij formule is het H2O

45
Q

Zwavelzuur

A

H2SO4

46
Q

Wat zijn elektrolyten? geef een voorbeeld

A

Bij oplossen in het water de ionofore stoffen en de zuren splitsen in ionen.
Dit wordt doorgegeven als dissociatievergelijking van ionoffore stoffen en als ionisatievergelijking bij zuren.
NaCl= Na+Cl

47
Q

Wat is een sterk en zwak elektrolyt?

A

Een sterke elektrolyt betekent dat alle moleculen splitsen in ionen.
Zwak= enkele moleculen splitsen in ionen.

48
Q

Noem alle klassen

A

Zuren-Basen- zouten- metaaloxiden-nietmetaaloxiden

49
Q

Zuur
VB
soort stof
gedrag in water

A
H+restgroep
H2SO4
polair
gedraagt zich als ionoffore stof= ioniseert
2H+ SO4
50
Q

Basen?
Voorbeeld
soort stof?
Gedraag in water?

A

Metaal+OH
Ca(OH)2
Ionofoor
Dissociëren in ionen of zinken= Ca+ 2OH

51
Q

Zouten?
Voorbeeld
soort stof?
Gedrag in water?

A

Metaal+restgroep
CaSO4
Ionofoor
Dissociëren in ionen of zinken= CaCl2= Ca+2Cl

52
Q

Metaaloxiden?
Vb?
Soort stof?
Gedrag in water?

A

Metaal+O
CaO
Ionofoor
Zet om in base en dan splitst in ionen

53
Q

Niet metaaloxiden?
Voorbeeld?
Soort stof?
Gedrag in water?

A

Niet metaal+O
CO2
Apolair
Zet om in zuur en dan splitst in ionen

54
Q

HCl

triviaalnaam?

A

Zuur
waterstofchloride
gas
in oplossing= zoutzuur

55
Q

H2SO4

A

Waterstofsulfaat
zwavelzuur
bijtend= op het huid, de hoogste laag sterft af(brandwonde), op papier= wordt zwart
sterk zuur, vloeistof

56
Q

HNO3

A
Zuur
waterstofnitraat
salpeterzuur
vloeistof
vergeelt eiwitten= huid
57
Q

HCN

A
Zuur
waterstofcyanide
blauwzuur=zyklon B
gas/vloeistof
erg giftig= verstikking
58
Q

H2S

A
Zuur
waterstofsulfide
gas
zwak zuur
geur van rotte eieren
in de darmen gemaakt door de bacteriën die het voedsel afbreken
59
Q

H3PO4

A
Waterstoffosfaat
zuur
fosforzuur
vaste stof
in ontkalker, kleine hoeveelheden in frisdranken
60
Q

H2CO3

A

Zuur
waterstofcarbonaat
koolzuur
niet stabiel=- valt uit in CO2 en H2O

61
Q

NaOH

A
Base
bijtende soda
experiment= haarafbraak
ontstopper
wordt gebruik om zeep te maken
62
Q

KOH

A

Vergelijkbaar met NaOH

63
Q

Ca(OH)2

A
Base
Calciumhydroxide
wordt gebruikt om CO2 aan te tonen
gebluste kalk
oplossing= kalk water
64
Q

Mg(OH)2

A

Base
magnesiumhydroxide
Vergelijkbaar mer Ca(OH)2

65
Q

NH3

A
Ammoniak
base
in water= NH3+H2O=NH4OH
gas met sterke geur
in reinigingsmiddel en verven
66
Q

Gesteenten

A

Zouten

67
Q

NaCl

A

Zout
natriumchloride
keukenzout

68
Q

CaCO3

Ca3(PO4)

A
zout
calciumcarbonaat
kalksteen
Calsiumfosfaat
skelet
69
Q

NaHCO3

A

Zout
natriumwaterstofcarbonaat
natriumcarbonaat, maagzout, bakpoeder

70
Q

Na2CO3

A

zout
natriumcarbonaat
soda

71
Q

CaSO4

A

Zout
calsiumsolfaat
gips

72
Q

KNO3

A
Kaliumnitraat
zout
salpeter
kunststof, bestanddeel van buskruit
NPK-meststoffen bevatten N, P, K onder de vormen, K, NH3, NH4, PO4, de voornaamste voedingsstoffen voor planten
73
Q

KCN

A

Kaliumcyanide
triviaalnaam: cyaankali
zeer giftig
Zout

74
Q

NaClO

A

Natriumhypochloriet
javel, bleekwater = NaClO-oplossing
zout

75
Q

FeSO4

A

Ijzersulfaat
in ijzerpillen tegen bloedarmoede
Mineralen en spoorelementen in de voeding bijvoorbeeld. mineraalwater
Nodig voor goed functioneren van het lichaam (te vergelijken met vitaminen)
Meestal (foutief) vermeld zonder lading of OG.
Restgroepen in vijverwater (analoge principes voor grond-, vijver-, zwembad- en
drinkwater)
zout

76
Q

ZnO

A

zinkoxide
in babyzalf
metaaloxide

77
Q

Fe2O3

A

Ijzer(III)oxide
ijzererts (roestkleur)
metaaloxide

78
Q

SiO2

A

Siliciumdioxide
zand (zandsteen, kwartsiet,…), glas
metaaloxide

79
Q

CaO

A

ongebluste kalk
in cement
metaaloxide

80
Q

Hoe kunnen we de schadelijke effecten van water inschatten?

A

In water zijn oplosbare ionofore stoffen in ionen gesplitst en wordt de totale hoeveelheid van
een bepaalde restgroep (fosfaat, nitraat enz.) bepaald om de schadelijke effecten te kunnen
inschatten.

81
Q

CO2

A
Koolstofdioxide
 triviaalnaam: koolzuurgas
geproduceerd bij verbrandingen
 nodig voor planten (fotosynthese)
bubbeltjes in bruisende dranken
houdt IR stralen tegen =aarde kan niet afkoelen =broeikaseffect
niet-metaaloxide
82
Q

CO

A

Koolstofmonoxide
giftig kleur- en reukloos gas
ontstaat bij onvolledige verbranding (te weinig O2
toevoer)
bindt sterker met hemoglobine dan O2 =verstikking
niet metaaloxide

83
Q

SO3

A

Zwaveldioxide
in uitlaatgassen van auto’s
regen (H2O) erbij =H2SO4 (zure regen)
niet-metaaloxide

84
Q

H2O2

A

waterstofperoxide/zuurstofwater
2 H2O2 =2 H2O + O2
niet-metaaloxide