Ankura p. 136 - 149 Flashcards
1
Q
παρακαλέω
A
- erbij roepen
- aansporen
2
Q
τελέω
A
- beëindigen, voltooien
- betalen
3
Q
διατελέω
A
- voltooien
- tot het eind blijven
4
Q
δέω
A
- (M) nodig hebben (+G)
- (M) vragen
- (O) het is nodig (dat)
5
Q
θέω
A
- rennen, lopen
6
Q
πλέω
A
- (be)varen
7
Q
ῤέω
A
- stromen
8
Q
ἀγαπάω
A
- houden van, hoogachten (+A)
- tevreden zijn met
9
Q
αἰτιάομαι
A
- beschuldigen (+A; G)
- als oorzaak aangeven
10
Q
ἐξαπατάω
A
- bedriegen
11
Q
βοάω
A
- roepen, schreeuwen
12
Q
γεννάω
A
- verwekken; ter wereld brengen
13
Q
δράω
A
- handelen, doen, uitvoeren
- behandelen
14
Q
ἐάω
A
- laten => toelaten, gedogen
- met rust laten
- in de steek laten
- nalaten, ophouden
15
Q
ἡττάομαι
A
- overwonnen worden
16
Q
ἐρωτάω
A
- ondervragen (+A;+A)
17
Q
θεάομαι
A
- bekijken (als toeschouwer)
18
Q
κτάομαι
A
- verwerven
19
Q
μηχανάομαι
A
- uitdenken, beramen
- bewerken, zorgen voor
20
Q
νικάω
A
- (over)winnen
21
Q
ὁράω
A
- zien
22
Q
εἰσοράω
A
- kijken naar
- bedenken
23
Q
καθοράω
A
- naar beneden kijken
- observeren, waarnemen
24
Q
ὁρμάω
A
- in beweging zetten
- starten, afstormen
25
Q
πειράω
A
- beproeven
- (M) proberen
26
Q
τελευτάω
A
- beëindigen
- sterven
27
Q
τιμάω
A
- eren, huldigen
- schatten
- (M) een straf vorderen
28
Q
τολμάω
A
- moedig zijn, durven
29
Q
ζήω
A
- leven
30
Q
χρήομαι
A
- gebruiken (+D)
- een orakel geven
- nodig hebben, verlangen
31
Q
ἀξιόω
A
- waard vinden
- passend vinden => verlangen; eisen
- van mening zijn, geloven
32
Q
δηλόω
A
- zichtbaar maken, tonen
- blijken, duidelijk zijn
33
Q
ζημιόω
A
- straffen, beboeten
34
Q
ἀγωνίζομαι
A
- een wedkamp (in muziek, sport, …) houden
- een proces voeren
35
Q
ᾄδω
A
- (be)zingen