Altijd onderweg Flashcards

1
Q

migratie

A

trek van dieren van de ene plek naar de andere

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

geslachtelijke voortplanting

A

voortplanting waarbij 2 planten of dieren bij betrokken zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

ongeslachtelijke voortplanting

A

voortplanting waarbij 1 plant of dier bij betrokken is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

diereneter (carnivoor)

A

dier dat andere dieren eet
(carne = vlees)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

planteneter (herbivoor)

A

dier dat planten eet
(herb = kruiden/planten)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

zaadje

A

klein, hard deeltje van een plant waaruit een nieuwe plant kan groeien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

spore

A

klein deeltje van een schimmel of een varen, waaruit een nieuwe schimmels of varens kunnen groeien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

emigreren

A

mensen die hun geboorteland verlaten om in een ander land te gaan wonen en werken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Europese samenwerking

A

landen in Europa die samenwerkten en handel met elkaar dreven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

marshallhulp

A

Vanaf 1947 gaf Amerika hulp aan Europese landen in de vorm van geld, goederen, grondstoffen en levensmiddelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

verzorgingsstaat

A

land waar mensen recht hebben op steun van de overheid, als ze niet voor zichzelf kunnen zorgen door ziekte, werkeloosheid, leeftijd, echtscheiding en dergelijke.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

arbeidskrachten

A

mensen die werken of kunnen werken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

gastarbeiders

A

mensen die (tijdelijk) in een ander land aan werken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

gezinshereniging

A

gezin van gastarbeider komt bij hem/haar wonen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

vaderland

A

land waar je geboren bent

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

emigreren

A

verhuizen naar een ander land, tegenovergesteld van immigreren

17
Q

immigreren

A

in een land komen wonen, tegenovergesteld van emigreren

18
Q

illegaal

A

zonder de vereiste vergunningen in een land wonen

19
Q

leefomstandigheden

A

met welke omstandigheden je in je leven moet omgaan.
(in een oorlog of armoede zijn de omstandigheden bijvoorbeeld slechter dan als er vrede en rijkdom is).

20
Q

legaal

A

met vergunning

21
Q

migreren

A

verhuizen naar een andere streek of ander land

22
Q

vervolging

A

maatregelen nemen tegen iemand die iets heeft gedaan wat wettelijk verboden is