Alles Flashcards

1
Q

Misvatting positivisme: (4)

A

1) Als een punt gemaakt wordt door een positivist, betekent dit niet automatisch dat dit een positivistisch punt is
- Individuen met andere overtuigen kunnen zelfde punt maken

2) Positivisten moeten niet altijd pleiten voor experimentele methode
- Iemand die een experiment uitvoert is niet per se een positivist

3) Positivisten zijn niet te herkennen aan vasthoudendheid aan het gebruik van kwantitatieve gegevens/statische analyses
- Juist het afgeleide vermijden en gebruik maken van het waarneembare
- Niet-positivisten kunnen ook gebruik maken van kwantitatieve methoden

4) Positivisten worden er vaak van beschuldigd ‘realisten’ te zijn
- Ze zouden geloven dat er een ‘ultieme realiteit’ is, niet alleen in het fysieke rijk maar ook in de wereld van menselijke aangelegenheden
- Tegenwoordig meerdere waarheden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Lastige kwesties fundamentalisme: (6)

A

1) Relativiteit van ‘licht van rede’
- Voorzichtigheid en bescheidenheid is belangrijk bij redeneren
- Rede/verstand kan het soms fout hebben
- ‘Dieren bewegen hebben spieren. De aarde niet, dus die beweegt niet’

2) Theorie beladen perceptie
- Perceptie/observatie solide/onbetwistbare basis waarop kennisclaims worden gebouwd
- Neutraal en belangloos oordeel rivaliserende claims
- Altijd invloed door achtergrondkennis waarnemer
- Als je meer over onderwerp af weet, weet je waar je op moet letten
- Er is geen theorie-neutrale observatie

3) Onderdeterminatie van theorie door bewijs (Theorie wordt nooit bepaald door bewijs)
- Theorie wordt vaak wel bepaald door bewijs
- Interpretatie resultaten afhankelijk van onderzoeker
- We verwachten bepaalde relatie, maar kan op andere manieren
- Taal is niet neutraal (hoger/lager opgeleid)

4) Duhem-Quine-stelling en de rol van hulpaannames in wetenschappelijk redeneren
- Bewijs is gerelateerd aan hele netwerk van ‘beliefs’, niet slechts 1 deel
- Je kan eigenlijk nooit een hypothese bevestigen/weerleggen met 100% zekerheid
- Niet mogelijk afzonderlijk hypothesen testen

5) Probleem van inductie
- Komen verschijnselen die we in het verleden hebben ervaren overeen met verschijnselen die we niet hebben ervaren?
- Generaliseren naar echte wereld weet je nooit zeker
- Onderzoek kan altijd andere resultaten geven
- Verwachting niet logisch rechtvaardigt
- Theorie kan niks met zekerheid zeggen

6) Sociale karakter van wetenschappelijk onderzoek
- Wetenschappers behoren tot een gemeenschap, heeft invloed op onderzoek

-> Post-positivisme ontstaan waar deze problemen algemeen erkend waren geworden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Aannames ‘feiten/waarnemingen vormen de basis voor wetenschap’: (3)

A

1) Feiten via zintuigen zijn direct toegankelijk voor nauwkeurige en onbevooroordeelde waarnemers
- Problemen:
§ Als mensen hetzelfde zien gebeuren, betekent niet dat ze daadwerkelijk hetzelfde zien
§ Bepaald door ervaringen, kennis en verwachtingen
§ Waarnemingservaringen zijn niet identiek, wel in een belangrijk opzicht hetzelfde
§ Direct via zintuigen is misleidend
§ Men moet beschikken over juiste conceptuele kader en het kunnen toepassen
§ Formuleren van uitspraken/theorie heeft kennis nodig

2) Feiten gaan aan theorie af en zijn daarom onafhankelijk
- ´Eerst feiten, daarna pas wetenschappelijke kennis´ moet worden laten vallen
- Leiden door kennis om relevante feiten te vinden
- Formulering waarnemingsuitspraken die significante kennis vooronderstelt. De kennis leidraad zoeken relevante waarneembare feiten
- Kan cirkelredenering inhouden, daarom meerdere theorieën gebruiken
- Niet wat eerst komt maar of feiten theorie bekrachtigen

3) Feiten vormen stevig en betrouwbaar fundament (feilbaarheid)
- Aarde is middelpunt heelal en staat stil. Feit dat door waarnemingen werd bevestigd
- Oordeel van (on)waarheid van waarnemingsuitspraak afhankelijk van kennis die achtergrond vormt waartegen dat oordeel tot stand komt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Voorwaarden/kenmerken goede inductieve methode (inductieprincipe) (3)

A

1) Het aantal waarnemingsuitspraken moet groot zijn
- Probleem: Vaagheid van woord ‘groot’
- Meerdere keren metaal verhitten

2) De waarnemingen moeten herhaald worden onder grote verscheidenheid aan voorwaarden(omstandigheden)
- Probleem: Wat zijn significant verscheidenheid aan omstandigheden. Bestaande kennis gebruiken om onderscheid te maken tussen nuttige voorwaarden. Lastig als we dit willen baseren op inductieve kennis
- Verschillende soorten metaal verhitten

3) Geen van alle waarnemingsuitspraken mag in strijd zijn met afgeleiden algemene wet
- Probleem: Weinig wetenschappelijke kennis kan voldoen aan de eis dat uitzonderingen uitgesloten zijn
- Bij alle soorten metaal moet het gelden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Kenmerken theorie Popper (2)

A
  • Hoe falsifieerbaarder een theorie, hoe beter (potentiële falsifieerders)
    § Hoe meer omvattender, hoe beter
    § a: Mars beweegt rond de zon. b: Alle planeten bewegen zich rond de zon. B is beter
    § A houdt b in maar niet andersom
  • Hoe preciezer de theorie is geformuleerd, hoe beter
    Theorieën moeten precies en helder geformuleerd zijn om gefalsifieerd te kunnen worden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Onderzoeksprogramma succesvol Lakatos (4)

A

1) Voorspellende waarde
○ Nieuwe voorspellingen:
○ Iets is nieuw als het nog niet bekend/aanvaard is (Popper) +
○ Programma is vernieuwend als ze ‘natuurlijke’ ipv ‘bedachte’ voorspellingen doet (Lakatos)

2) Programmatisch gewerkt (vs dat men maar wat doet)

3) Heuristiek moet coherent zijn (elkaar niet tegenspreken)

4) Omvatten wat de eerste theorie voorspelde, en meer kunnen voorspellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Argument tegen waarde-neutraliteit van onderzoek (6)

A

1) Als waarden worden bestudeerd, moeten waarden van onderzoeker wel een rol spelen in onderzoek
- Maar: hoeft procedures etc. niet te beïnvloeden

2) Er zijn veel onderzoeken bekend waarbij er sprake was van waarden die het onderzoek beïnvloedde
- Maar: hoeft niet voor alle onderzoeken te gelden, cognitive values/criteria wetenschap bevorderen bias niet (Bijv. kritiek van andere onderzoekers)

3) Waarden zijn zo geïntegreerd/ingebed in denkwijzen dat ze onbewust worden gehouden door alle onderzoekers die werken binnen dezelfde sociaal-culturele context

4) De meeste fundamentele categorieën van wetenschappelijke gedachten worden beïnvloed door mannen en mannelijke waarden (Feministische denkwijze)
- Maar: lastig te bewijzen wanneer manier van onderzoek altijd biased/bevoordeeld zou zijn

5) Er zijn oneindig veel problemen die een onderzoeker kan onderzoeken. Degene die hij gaat onderzoeken is een reflectie van bepaalde overtuigingen/waarden over wat belangrijk is
- Waardebeslissingen worden versterkt door gefinancierde onderzoeken. Politiek ongunstig onderzoek wordt hiermee automatisch sneller uitgesloten
- Waarden komen altijd binnen de wereld van onderwijskundig onderzoek
- Maar: sociale wetenschappers kiezen welk onderzoek ze uitvoeren en evalueren zelf de data etc.

6) De onderzoeker moet hypothesen, theorieën, data, etc. beoordelen/evalueren. Daar zijn waarden voor nodig
- Maar: er zijn verschillende soorten waarden. Interne waarden zijn wel goed

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Soorten waarden (4)

A
  • Externe waarden:
    • Waardes opgelegd vanuit buiten
    • Winst willen maken
    • Niet perse invloed op onderzoek zelf
    • Culturele, religieuze, politieke waarden moeten niet meewegen in onderzoek
    • Externe waarden zorgen voor ‘contamination’
  • Interne/cognitieve waarden:
    • Waarden binnen onderzoek
    • Doel onderzoek te bevorderen
    • Zorgen voor vorming wetenschappelijke rationaliteit
    • Toewijding om de waarheid te vinden in onderzoek, open zijn om bewijs tegen iets te vinden en openstaan voor kritiek
    • Deze interne waarden zijn juist wel belangrijk bij het doen van onderzoek, in tegenstelling tot de externe waarden
    • Ideaal van waardevrij onderzoek
  • Epistemologische relevante waarden:
    • Relevant voor opbouwen kennis binnen domein
  • Epistemologisch irrelevante waarden:
    • Irrelevant voor opbouwen kennis binnen domein
    • Bijv. politieke waarden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Verschillen interesse natuurwetenschappen VS sociale wetenschappen

A
  • Interesse Natuur Wetenschappen:
    • Gedrag
    • Fysiek (inclusief chemisch en biologisch) veroorzaakte en beschreven beweging/verandering/gebeurtenis
    • Fysieke beweging/verandering/gebeurtenis verklaren d.m.v. bewijzen dat door natuurlijke causale structuur is geproduceerd (deductive nomological explanation)
    • Verklaard door identificeren van natuurwetten of theorie
  • Interesse Sociale Wetenschappen:
    • Gedrag in acties (actie=gedrag + betekenis)
    • Gedrag met bepaalde intentie/betekenis, verklaard door meningen/bedoelingen van actie, gedrag kan in verschillende situaties verschillende acties zijn
    • Acties identificeren en categoriseren
    • Verklaard door op zoek te gaan naar motivaties, ideeën of redenen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Eisen kwalitatief/interpretatief onderzoek postpositivistische wetenschapsnormen laten voldoen: (8)

A

1) Bewijzen dat interpretaties waar zijn
2) Laten zien dat er geen bewijs is TEGEN interpretatie/theorie
3) Interpretatie mag niet worden beoordeeld obv hoe het is als literatuur
4) Onderzoeklimieten benoemen
5) Onderzoekrelevantie (bijdrage aan kennisdomein) benoemen
6) Voorkomen validiteitbedreigingen
7) Onderzoek moet conclusies leveren die zoveel mogelijk gefundeerd zijn en geleverd worden door competente onderzoekers
8) Brede manier voor verkrijgen informatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Philips over Popper (2)

A

Gebruik falsifieerbaarheid: (meer voordelen dan nadelen)
1) Popper’s filosofische geschriften kunnen worden vertaald in praktische richtlijnen op een manier die andere hedendaagse wetenschapsfilosofieën gewoonlijk niet kunnen
- Popper’s theorie vrij direct vertaalbaar naar de praktijk
- Probleem in praktijk is dat ‘gewone mens’ niet kan zeggen of theorieën wel of niet overeen met de werkelijkheid
- Alleen praktisch nut als het wordt aangevuld door duidelijkheid (vandaar Popper’s overtuiging dat we alleen ‘vooruitgang’ kunnen boeken door het lokaliseren en vervolgens elimineren onze fouten).

2) De begeleiding/filosofie is onschuldig en productief
- Het kan onderzoekers niet ver op een dwaalspoor brengen (onschuldig)
- Degenen die het niet met hem eens zijn, kunnen hem vaak met winst en zonder enige logische inconsistentie volgen (productief)
- Degene met kritiek, formuleren alles nauwkeurig voor empirische toetsing
- Dit zijn allemaal goede dingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

De belangrijkste criteria die door kwalitatieve onderzoekers worden gehanteerd: (4)

A

1) Coherentie of “structurele bevestiging”
- Het idee hier is dat een kwalitatief onderzoek geloofd moet worden, of geloofwaardig is, als de segmenten “bij elkaar samenhangen (coherentie)”
- Geen criterium voor waarheid
- Incoherentie of inconsistentie stellen wel onwaarheid

2) Inter-onderzoeker overeenkomst of consensuele validatie
- Kwalitatief verslag moet worden geloofd als verschillende onderzoekers hetzelfde zeggen/erkennen dat een bepaald verslag overeenkomt met hun eigen ervaring
- Als een verslag door verscheidene individuen wordt aanvaard, betekent het niet dat het waar is

3) Kruisvalidatie, of driehoeksmeting
- Onderzoeker A verzamelt bewijsmateriaal dat één aspect van een theorie “valideert”, terwijl onderzoeker B, die een andere aanpak hanteert, bewijs krijgt dat een ander aspect van de theorie “valideert” (als waar vastgesteld)
- Geen bewijs kan ervoor zorgen dat iets ‘waar’ is
- Theorie is niet logisch geldig

4) Navraag bij de onderzochte personen (member checks)
- Veel aangeprezen in gemeenschap kwalitatief onderzoek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Waarheden over waarheid (3)

A

1) Waarheid verhangen door gerechtvaardigde geldigheid
- Waarheidclaims ondersteunen met passende argumenten/bewijzen
- Claim wordt gezien als waarheid, dus is dit gerechtvaardigde geldigheid
- Adequate garantie

2) Waarheid overbodig (feilbaar)
- Moet worden losgelaten in natuurwetenschappen, dus ook bij kwalitatief onderzoek
- Menselijke oordelen feilbaar

3) Er zijn meerdere werkelijkheden (sets van waarheden), die tegelijk waar zijn
- Hangt af door welke ogen je kijkt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Methodologische problemen van o.a. kwalitatief onderzoek bij sociale wetenschappen (5)

A

1) Observatie beladen met theorie
- Gemakkelijker te corrigeren van bias/overtuigingen wanneer men de levenloze natuur observeert dan wanneer men menselijke of sociale verschijnselen observeert
- Observeerder zijn zelf mensen en overtuigingen over mensen zijn sterk gekoesterd en verbonden met gevoelens en onze waarderingen

2) Het is onwaarschijnlijk dat een waarnemer sociale relaties aangaat met levenloze of onmenselijke entiteiten die bestudeerd worden
- Wel waarschijnlijk op sociaal gebied
- Beïnvloed betrokken partijen

3) Waarnemer hoeft geen speciale moeite te doen om levenloze objecten te begrijpen/in te leven in levenloze objecten
- Bij sociaal gebied wel lastig
- Lijdt tot medeleven, moeilijk afstand houden (objectief te zijn)

4) Kwalitatief onderzoek leunt op niet-formele of “intuïtieve” gegevensverwerking
- Geest is geneigd om beoordelings- en gevolgtrekkingsfouten te maken

5) Causale verbanden zijn zelden toegankelijk voor observatie zonder hulp
- Alleen bij causaal onderzoek, niet categoriserend/beschrijvend onderzoek
- Causaliteit is moeilijk te observeren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Kitcher manieren voor betere democratie (3)

A
  • Onderzoek inkaderen
  • Certificeren van kennis
  • Publieke kennis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Kwantificering in het onderwijs: Labaree
Problemen (3)
Oplossingen (3)

A
  • Voorkeur voor het kwantitatieve het sterkst in een professioneel domein met een lage status en toegepaste oriëntatie

Problemen voor onderwijs
1) Geeft onderzoekers een sterke prikkel om te focussen op wat ze statistisch kunnen meten in plaats van op wat belangrijk is
- Een dronkaard op zoek is naar verloren autosleutels - niet in het donker waar hij ze is kwijtgeraakt, maar onder de straatlantaarn waar hij beter kan zien
- Leidt aandacht af van belangrijkste kwesties op het gebied, die niet gemakkelijk kunnen worden herleid uit kwantitatieve data
- Problemen in onderwijsveld zijn zeer kwalitatief
- Makkelijke verleiding tot kwantitatieve data, die niet representatief zijn voor de kwalitatieve problemen

2) Kwantificering kan nuttig zijn voor de professionele belangen van onderwijsonderzoekers, maar het kan verwoestend zijn voor school en de samenleving
- Door toepassen van deze gerationaliseerde, gekwantificeerde, geabstraheerde, statistische en reductionistische visie op onderwijs, onderwijsbeleidsmakers lopen het risico hervormingen op te leggen die niet effectief laat functioneren
- Bekijken samenleving d.m.v. statistieken
- Maatstaaf goede scores (gestandaardiseerde toetsen), leraren (ervaring/diploma’s), eigenschappen kind (opleiding ouders, geslacht, ras)

3) Technische kennis voorrang en waarde/validiteit van lokale praktische kennis onderschat

Oplossing
- Meerdere maatstaven voor de stand van zaken
- Achtergrond kennis nodig van lesgeven (vergelijking met werken als boer)
- Kwantitatieve met kwalitatieve kennis

17
Q

Sterke sociale constructie (Hacking)

A
  • Maaksel van de maatschappij dat invloed heeft op geclassificeerde personen (zoals bijv. autisten)
    • Autisme is een sociaal construct
    • Door mensen is het bedacht en er passen symptomen/gedragskenmerken bij
  • Mensen kunnen zich anders gaan gedragen door sociaal construct (want zo hoort het)
  • Sociaal constructie heeft vaak een toon van onderdrukking of wat wordt gekoesterd van daarboven (mensen die aan de macht zijn)
  • Lage klasse kan tegen deze verwachting ingaan.
  • Zwakke sociale constructies
    • Gebaseerd op brute feiten
    • Fundamentele feiten die moeilijk uit te leggen of te begrijpen zijn, zoals quarks of institutionele feiten (die zijn gevormd uit sociale conventies)
  • Sterke sociale constructies
    • Steunen op menselijke perspectief en kennis die niet alleen bestaat, maar eerder door de samenleving wordt geconstrueerd
    • Sociaal constructionisme
18
Q

Hermeneutische onrechtvaardigheid eenmalig (6)- Fricker

A
  • Witte man wordt gestalkt, maar niet serieus genomen
  • Vluchtig en/of met betrekking tot gelokaliseerde ervaring
  • Komen niet voort ui structurele machtsongelijkheid
  • Eenmalig moment van machteloosheid
  • Hermeneutisch onrecht
  • Kunnen net zo schadelijk zijn als systematische onrechtvaardigheden
19
Q

Hermeneutische onrechtvaardigheid systematisch (6)- Fricker

A
  • Aanhoudend en breed patroon
  • Seksuele intimidatie
  • Structureel vooroordeel
  • Hermeneutische onrecht & ongelijkheid
  • Wordt veroorzaakt en in stand gehouden door brede en aanhoudende hermeneutische marginalisering
  • Verlies van epistemic vertrouwen/kennis
  • Zorgt voor schade
    a) Primaire schade
    - Schade van de gebeurtenis zelf
    - Niet begrepen worden
    - Moet worden begrepen dat het oneerlijk was en in termen van het construct zelf
    b) Secundaire schade
    - Na de gebeurtenis
    - Fysieke symptomen, zoals stress
    - Gebeurtenis die effect hebben op werk/gezin/enz.
    → mensen hebben vaak al aannamen over elkaar, omdat ze verschillende achtergronden hebben. Je ziet hier vaak structurele discriminatie terug.
20
Q

Formele gelijkheid- Fricker

A
  • Alles voor iedereen hetzelfde
  • Geen gratis tandheelkundige zorg
  • Zorgt voor gesitueerde/geleefde ongelijkheid
    • Asymmetrisch benadeeld
    • Hermeneutisch onrecht
    • Sommige groepen benadeeld, sommige niet
  • Collectieve verarming zorgt voor discriminatie
21
Q

Kenmerken epistemische uitbuiting: (3)

A

1) Onbetaalde arbeid en alternatieve kosten
* Gevraagde arbeid onbetaald en niet erkend
* Gelijkheid voor alle vrouwen in Amerika, alle mannen die van vrouwen houden, alle homo’s en alle mensen van kleur –> Overlappende groepen
* Vragen aan gekleurde vrouwen wat er wit iemand verkeerd heeft gedaan en hier bewijzen voor leveren
* Wordt niks gedaan met werk wat is geleverd
* Brengt afleiding van energie en kosten met zich mee
- Verplichting om onderdrukkers op te leiden
- Trekt aandacht van onderdrukten af
- Vraag naar onderwijsarbeid epistemisch uitbuitend
- Vooral voordelen voor bevoorrechten, terwijl gemarginaliseerden kosten dragen

2) Dubbelde binding
* Niet de mogelijkheid om los te maken van epistemische uitbuitende situatie zonder schade in de vorm van een belediging
* Weinig kans dat gemarginaliseerde ervoor kiest epistemisch uitbuitende eis aan te gaan zonder bang te zijn voor wat er zou gebeuren als hij weigert
* Zwarte vrouw wordt ongewenst aangevraagd en krijgt compliment over gladde huid. Als ze er iets van zegt is ze onbeleefd, want de vrouw bedoelde het alleen maar ‘aardig’
* Het moet een keuze zijn i.p.v. gedwongen worden uit bezorgdheid over veiligheid en welzijn
* Schade kan zelfs optreden als geprivilegieerde persoon uitleg van gemarginaliseerde persoon accepteert/erkent
* Vanuit minderheidsperspectief willen meepraten, maar niet serieus genomen worden door anderen. Je wordt gezien als boos/geïrriteerd
* Je wilt punt maken over wat er niet wordt gezegd/genegeerd, maar in het maken van het punt zien anderen een bevestiging
Je kan niet ontsnappen uit je stereotype

3) Standaard sceptische reacties
* Sceptische reacties over kennis/geleefde ervaringen van onderdrukking
* Versterkt onderdrukkende machtsdynamiek die scepticisme
* Wordt impliciet gesuggereerd dat ze net zo gekwalificeerd is als gesprekspartner om te evalueren wat telt als een ervaring van racisme
* Functioneert effectief om persoon van kleur te laten zwijgen –> risicovolle gesprekken vermijden
* Vereist dat gemarginaliseerde verdere cognitieve en emotionele arbeid levert

22
Q

Soorten epistemisch onrecht (2)

A

1) Epistemische uitbuiting en getuigenisonrechtvaardigheid
* Wanneer spreker minder geloofwaardigheid krijgt dan hem toekomst als gevolg van negatieve identiteitsvooroordelen
* Getuigenis wordt in twijfel getrokken en niet geloofd vanwege negatieve vooroordelen
* Geprivilegieerde personen geloven sneller claims over privileges/onderdrukking wanneer ze afkomstig zijn van andere personen die hun privileges delen
* Vertellen over seksuele intimidatie, maar dit zijn gewoon ‘grapjes’. Verschil in gender zorgt er voor dat ze niet serieus genomen wordt. Als het werd gezegd door witte man, dan was het wel serieus genomen

2) Epistemische uitbuiting en hermeneutisch onrecht
* Wanneer middelden die nodig zijn al bestaan, maar dominante groep ervoor kiest geen gebruik te maken van deze middelen
* Dominante groep primaire controle over welke hermeneutische bronnen worden geproduceerd
* Bij werkloosheidaanvraag ‘persoonlijke redenen’ aan moeten kruisen, omdat er geen vakje is voor discriminatie/seksuele intimidatie
* Hiaat in collectieve hermeneutische hulpbronnen, waardoor gemarginaliseerde groep niet in staat is bepaald aspect van ervaring te begrijpen
* Bevoorrechte eist uitleg onderdrukken maar stelt geen conceptuele bronnen beschikbaar die dit mogelijk maken
* Niet de opties voor dubbele binding

23
Q

Groei wetenschap Kuhn

A
  • Gestaag: geen opeenstapeling wetenschappelijke inzichten, maar soms oude inzichten afschudt
  • Wetenschap groeit/ontwikkelt binnen een paradigma
  • Gaat erg langzaam
  • In chronologische volgorde:

1) Wetenschappelijke prefase/voorwetenschappelijke periode
* Er is geen paradigma
* Onenigheid en voortdurende discussies over grondbeginselen
* Bijna evenveel theorieën als onderzoekers
2) Normale wetenschap
* Er is een paradigma
* Het paradigma verder verduidelijken/ontwikkelen. Trachten het gedrag te verklaren/voorspellen van enkele relevante aspecten van werkelijkheid
3) Crisis
* Paradigma komt onder druk te staan
* Tijdens onderzoek op problemen stuiten
* Als deze problemen uit de hand lopen, ontwikkelt een crisis
* Soms naar een andere groep zodat wel mensen achter het idee staan
4) Revolutie
* Paradigma verworpen, vervangen door nieuwe
* Andere manier van kijken/andere normen om theorie op waarde te schatten
* Nieuwe paradigma veelbelovend en niet bedreigd
* Als paradigma dermate verzwakt/ondermijnd is, dat aanhangers vertrouwen erin verliezen
* Bij rivaliserend paradigma
* Slaagt als meerderheid van wetenschappelijke gemeenschap eens is met de verschuiving
* Andersdenkenden buitengesloten van gemeenschap en ‘uitsterven’
* Wetenschap groeit dus niet cumulatief
§ Niet alleen maar opeenstapeling van bevestigde feiten
§ Soms ook verwerping van onverenigbaar paradigma met nieuwe
* Verandert wetenschap, kijk, politiek, geschiedenis, enzovoort… (bekering)
5) Nieuwe reguliere/normale wetenschap
* Werkt met nieuwe paradigma
* Nieuwe wetenschappelijke activiteiten
6) Nieuwe crisis
* Paradigma komt weer onder druk te staan
7) Enzovoort

24
Q

Interessepunten bij acties: (3)

A
  • Onbedoelde gevolgen, zowel positief als negatief

1) Invloed van socio-culturele settings
- Afhankelijk van setting/omstandigheden (bijvoorbeeld temperatuur)
- Onderwijs uit Japan vergelijken met onderwijs uit Amerika
2) Bestuderen op microniveau (individu)
- Zoeken naar redenen, motieven of overtuigingen van gedrag
- Maar niet altijd nodig: bekijken resultaat testscore
3) Bestuderen macroniveau
- Bekijken som van acties van individuen
- Patronen van een groep
* Causale verschijnselen
- Actief op micro en macroniveau in sociaal domein
- Actie zet toe tot acties van anderen
- Causaal taalgebruik nauwelijks te vermijden
- Zonder geen sociaal leven
- Vraag niet of we moeten proberen oorzakelijke verbanden te bestuderen en te begrijpen; maar hoe we ze moeten ontdekken en ze zo goed mogelijk kunnen gebruiken bij het bevorderen van verbetering onderwijs

25
Q

Haraway

A
  • Wetenschappelijke bril verbeden
  • Niet alles zwart-wit
  • Rekening houden met onderwijs, etniciteit, religie, enz.
26
Q

Epistemic interdependence

A
  • Elgin
  • Om goede wetenschap te kunnen leveren heb je epistemische onafhankelijkheid nodig
  • Je moet elkaar kunnen vertrouwen in onderzoekswereld en samenwerken
  • Samen kom je verder, maar moet wel eerlijk gaan
  • Belang reden van onderzoek (met opdrachtgever meer bias)
  • Daardoor niet geheel onafhankelijk
27
Q

Devision of epistemic labour

A
  • Kitcher
  • Nu kennis op niet democratische manier verzameld
  • Bepaalde groepen voorrang en minderheidsgroepen lijdt daar onder
  • Alle belangrijke vragen verdelen over iedereen
  • Dan onderzoeken in eerlijk verdeelde groepen
28
Q

The excluded view

A

Je wordt totaal genegeerd. Je hoort er niet bij. Ze doen iets voor anderen, maar niet samen met anderen. ‘Zij kunnen het niet zelf’ Smith.

29
Q

Critical theory

A

Rol van de macht. Wie zijn de beslissers? Meestal dezelfde achtergrond. Onbewust/onbedoelde consequenties van je ideeën/beleid
Fricker/Berenstein worden buitengesloten.