Alles Flashcards
Misvatting positivisme: (4)
1) Als een punt gemaakt wordt door een positivist, betekent dit niet automatisch dat dit een positivistisch punt is
- Individuen met andere overtuigen kunnen zelfde punt maken
2) Positivisten moeten niet altijd pleiten voor experimentele methode
- Iemand die een experiment uitvoert is niet per se een positivist
3) Positivisten zijn niet te herkennen aan vasthoudendheid aan het gebruik van kwantitatieve gegevens/statische analyses
- Juist het afgeleide vermijden en gebruik maken van het waarneembare
- Niet-positivisten kunnen ook gebruik maken van kwantitatieve methoden
4) Positivisten worden er vaak van beschuldigd ‘realisten’ te zijn
- Ze zouden geloven dat er een ‘ultieme realiteit’ is, niet alleen in het fysieke rijk maar ook in de wereld van menselijke aangelegenheden
- Tegenwoordig meerdere waarheden
Lastige kwesties fundamentalisme: (6)
1) Relativiteit van ‘licht van rede’
- Voorzichtigheid en bescheidenheid is belangrijk bij redeneren
- Rede/verstand kan het soms fout hebben
- ‘Dieren bewegen hebben spieren. De aarde niet, dus die beweegt niet’
2) Theorie beladen perceptie
- Perceptie/observatie solide/onbetwistbare basis waarop kennisclaims worden gebouwd
- Neutraal en belangloos oordeel rivaliserende claims
- Altijd invloed door achtergrondkennis waarnemer
- Als je meer over onderwerp af weet, weet je waar je op moet letten
- Er is geen theorie-neutrale observatie
3) Onderdeterminatie van theorie door bewijs (Theorie wordt nooit bepaald door bewijs)
- Theorie wordt vaak wel bepaald door bewijs
- Interpretatie resultaten afhankelijk van onderzoeker
- We verwachten bepaalde relatie, maar kan op andere manieren
- Taal is niet neutraal (hoger/lager opgeleid)
4) Duhem-Quine-stelling en de rol van hulpaannames in wetenschappelijk redeneren
- Bewijs is gerelateerd aan hele netwerk van ‘beliefs’, niet slechts 1 deel
- Je kan eigenlijk nooit een hypothese bevestigen/weerleggen met 100% zekerheid
- Niet mogelijk afzonderlijk hypothesen testen
5) Probleem van inductie
- Komen verschijnselen die we in het verleden hebben ervaren overeen met verschijnselen die we niet hebben ervaren?
- Generaliseren naar echte wereld weet je nooit zeker
- Onderzoek kan altijd andere resultaten geven
- Verwachting niet logisch rechtvaardigt
- Theorie kan niks met zekerheid zeggen
6) Sociale karakter van wetenschappelijk onderzoek
- Wetenschappers behoren tot een gemeenschap, heeft invloed op onderzoek
-> Post-positivisme ontstaan waar deze problemen algemeen erkend waren geworden
Aannames ‘feiten/waarnemingen vormen de basis voor wetenschap’: (3)
1) Feiten via zintuigen zijn direct toegankelijk voor nauwkeurige en onbevooroordeelde waarnemers
- Problemen:
§ Als mensen hetzelfde zien gebeuren, betekent niet dat ze daadwerkelijk hetzelfde zien
§ Bepaald door ervaringen, kennis en verwachtingen
§ Waarnemingservaringen zijn niet identiek, wel in een belangrijk opzicht hetzelfde
§ Direct via zintuigen is misleidend
§ Men moet beschikken over juiste conceptuele kader en het kunnen toepassen
§ Formuleren van uitspraken/theorie heeft kennis nodig
2) Feiten gaan aan theorie af en zijn daarom onafhankelijk
- ´Eerst feiten, daarna pas wetenschappelijke kennis´ moet worden laten vallen
- Leiden door kennis om relevante feiten te vinden
- Formulering waarnemingsuitspraken die significante kennis vooronderstelt. De kennis leidraad zoeken relevante waarneembare feiten
- Kan cirkelredenering inhouden, daarom meerdere theorieën gebruiken
- Niet wat eerst komt maar of feiten theorie bekrachtigen
3) Feiten vormen stevig en betrouwbaar fundament (feilbaarheid)
- Aarde is middelpunt heelal en staat stil. Feit dat door waarnemingen werd bevestigd
- Oordeel van (on)waarheid van waarnemingsuitspraak afhankelijk van kennis die achtergrond vormt waartegen dat oordeel tot stand komt
Voorwaarden/kenmerken goede inductieve methode (inductieprincipe) (3)
1) Het aantal waarnemingsuitspraken moet groot zijn
- Probleem: Vaagheid van woord ‘groot’
- Meerdere keren metaal verhitten
2) De waarnemingen moeten herhaald worden onder grote verscheidenheid aan voorwaarden(omstandigheden)
- Probleem: Wat zijn significant verscheidenheid aan omstandigheden. Bestaande kennis gebruiken om onderscheid te maken tussen nuttige voorwaarden. Lastig als we dit willen baseren op inductieve kennis
- Verschillende soorten metaal verhitten
3) Geen van alle waarnemingsuitspraken mag in strijd zijn met afgeleiden algemene wet
- Probleem: Weinig wetenschappelijke kennis kan voldoen aan de eis dat uitzonderingen uitgesloten zijn
- Bij alle soorten metaal moet het gelden
Kenmerken theorie Popper (2)
- Hoe falsifieerbaarder een theorie, hoe beter (potentiële falsifieerders)
§ Hoe meer omvattender, hoe beter
§ a: Mars beweegt rond de zon. b: Alle planeten bewegen zich rond de zon. B is beter
§ A houdt b in maar niet andersom - Hoe preciezer de theorie is geformuleerd, hoe beter
Theorieën moeten precies en helder geformuleerd zijn om gefalsifieerd te kunnen worden
Onderzoeksprogramma succesvol Lakatos (4)
1) Voorspellende waarde
○ Nieuwe voorspellingen:
○ Iets is nieuw als het nog niet bekend/aanvaard is (Popper) +
○ Programma is vernieuwend als ze ‘natuurlijke’ ipv ‘bedachte’ voorspellingen doet (Lakatos)
2) Programmatisch gewerkt (vs dat men maar wat doet)
3) Heuristiek moet coherent zijn (elkaar niet tegenspreken)
4) Omvatten wat de eerste theorie voorspelde, en meer kunnen voorspellen
Argument tegen waarde-neutraliteit van onderzoek (6)
1) Als waarden worden bestudeerd, moeten waarden van onderzoeker wel een rol spelen in onderzoek
- Maar: hoeft procedures etc. niet te beïnvloeden
2) Er zijn veel onderzoeken bekend waarbij er sprake was van waarden die het onderzoek beïnvloedde
- Maar: hoeft niet voor alle onderzoeken te gelden, cognitive values/criteria wetenschap bevorderen bias niet (Bijv. kritiek van andere onderzoekers)
3) Waarden zijn zo geïntegreerd/ingebed in denkwijzen dat ze onbewust worden gehouden door alle onderzoekers die werken binnen dezelfde sociaal-culturele context
4) De meeste fundamentele categorieën van wetenschappelijke gedachten worden beïnvloed door mannen en mannelijke waarden (Feministische denkwijze)
- Maar: lastig te bewijzen wanneer manier van onderzoek altijd biased/bevoordeeld zou zijn
5) Er zijn oneindig veel problemen die een onderzoeker kan onderzoeken. Degene die hij gaat onderzoeken is een reflectie van bepaalde overtuigingen/waarden over wat belangrijk is
- Waardebeslissingen worden versterkt door gefinancierde onderzoeken. Politiek ongunstig onderzoek wordt hiermee automatisch sneller uitgesloten
- Waarden komen altijd binnen de wereld van onderwijskundig onderzoek
- Maar: sociale wetenschappers kiezen welk onderzoek ze uitvoeren en evalueren zelf de data etc.
6) De onderzoeker moet hypothesen, theorieën, data, etc. beoordelen/evalueren. Daar zijn waarden voor nodig
- Maar: er zijn verschillende soorten waarden. Interne waarden zijn wel goed
Soorten waarden (4)
- Externe waarden:
- Waardes opgelegd vanuit buiten
- Winst willen maken
- Niet perse invloed op onderzoek zelf
- Culturele, religieuze, politieke waarden moeten niet meewegen in onderzoek
- Externe waarden zorgen voor ‘contamination’
- Interne/cognitieve waarden:
- Waarden binnen onderzoek
- Doel onderzoek te bevorderen
- Zorgen voor vorming wetenschappelijke rationaliteit
- Toewijding om de waarheid te vinden in onderzoek, open zijn om bewijs tegen iets te vinden en openstaan voor kritiek
- Deze interne waarden zijn juist wel belangrijk bij het doen van onderzoek, in tegenstelling tot de externe waarden
- Ideaal van waardevrij onderzoek
- Epistemologische relevante waarden:
- Relevant voor opbouwen kennis binnen domein
- Epistemologisch irrelevante waarden:
- Irrelevant voor opbouwen kennis binnen domein
- Bijv. politieke waarden
Verschillen interesse natuurwetenschappen VS sociale wetenschappen
- Interesse Natuur Wetenschappen:
- Gedrag
- Fysiek (inclusief chemisch en biologisch) veroorzaakte en beschreven beweging/verandering/gebeurtenis
- Fysieke beweging/verandering/gebeurtenis verklaren d.m.v. bewijzen dat door natuurlijke causale structuur is geproduceerd (deductive nomological explanation)
- Verklaard door identificeren van natuurwetten of theorie
- Interesse Sociale Wetenschappen:
- Gedrag in acties (actie=gedrag + betekenis)
- Gedrag met bepaalde intentie/betekenis, verklaard door meningen/bedoelingen van actie, gedrag kan in verschillende situaties verschillende acties zijn
- Acties identificeren en categoriseren
- Verklaard door op zoek te gaan naar motivaties, ideeën of redenen
Eisen kwalitatief/interpretatief onderzoek postpositivistische wetenschapsnormen laten voldoen: (8)
1) Bewijzen dat interpretaties waar zijn
2) Laten zien dat er geen bewijs is TEGEN interpretatie/theorie
3) Interpretatie mag niet worden beoordeeld obv hoe het is als literatuur
4) Onderzoeklimieten benoemen
5) Onderzoekrelevantie (bijdrage aan kennisdomein) benoemen
6) Voorkomen validiteitbedreigingen
7) Onderzoek moet conclusies leveren die zoveel mogelijk gefundeerd zijn en geleverd worden door competente onderzoekers
8) Brede manier voor verkrijgen informatie
Philips over Popper (2)
Gebruik falsifieerbaarheid: (meer voordelen dan nadelen)
1) Popper’s filosofische geschriften kunnen worden vertaald in praktische richtlijnen op een manier die andere hedendaagse wetenschapsfilosofieën gewoonlijk niet kunnen
- Popper’s theorie vrij direct vertaalbaar naar de praktijk
- Probleem in praktijk is dat ‘gewone mens’ niet kan zeggen of theorieën wel of niet overeen met de werkelijkheid
- Alleen praktisch nut als het wordt aangevuld door duidelijkheid (vandaar Popper’s overtuiging dat we alleen ‘vooruitgang’ kunnen boeken door het lokaliseren en vervolgens elimineren onze fouten).
2) De begeleiding/filosofie is onschuldig en productief
- Het kan onderzoekers niet ver op een dwaalspoor brengen (onschuldig)
- Degenen die het niet met hem eens zijn, kunnen hem vaak met winst en zonder enige logische inconsistentie volgen (productief)
- Degene met kritiek, formuleren alles nauwkeurig voor empirische toetsing
- Dit zijn allemaal goede dingen
De belangrijkste criteria die door kwalitatieve onderzoekers worden gehanteerd: (4)
1) Coherentie of “structurele bevestiging”
- Het idee hier is dat een kwalitatief onderzoek geloofd moet worden, of geloofwaardig is, als de segmenten “bij elkaar samenhangen (coherentie)”
- Geen criterium voor waarheid
- Incoherentie of inconsistentie stellen wel onwaarheid
2) Inter-onderzoeker overeenkomst of consensuele validatie
- Kwalitatief verslag moet worden geloofd als verschillende onderzoekers hetzelfde zeggen/erkennen dat een bepaald verslag overeenkomt met hun eigen ervaring
- Als een verslag door verscheidene individuen wordt aanvaard, betekent het niet dat het waar is
3) Kruisvalidatie, of driehoeksmeting
- Onderzoeker A verzamelt bewijsmateriaal dat één aspect van een theorie “valideert”, terwijl onderzoeker B, die een andere aanpak hanteert, bewijs krijgt dat een ander aspect van de theorie “valideert” (als waar vastgesteld)
- Geen bewijs kan ervoor zorgen dat iets ‘waar’ is
- Theorie is niet logisch geldig
4) Navraag bij de onderzochte personen (member checks)
- Veel aangeprezen in gemeenschap kwalitatief onderzoek
Waarheden over waarheid (3)
1) Waarheid verhangen door gerechtvaardigde geldigheid
- Waarheidclaims ondersteunen met passende argumenten/bewijzen
- Claim wordt gezien als waarheid, dus is dit gerechtvaardigde geldigheid
- Adequate garantie
2) Waarheid overbodig (feilbaar)
- Moet worden losgelaten in natuurwetenschappen, dus ook bij kwalitatief onderzoek
- Menselijke oordelen feilbaar
3) Er zijn meerdere werkelijkheden (sets van waarheden), die tegelijk waar zijn
- Hangt af door welke ogen je kijkt
Methodologische problemen van o.a. kwalitatief onderzoek bij sociale wetenschappen (5)
1) Observatie beladen met theorie
- Gemakkelijker te corrigeren van bias/overtuigingen wanneer men de levenloze natuur observeert dan wanneer men menselijke of sociale verschijnselen observeert
- Observeerder zijn zelf mensen en overtuigingen over mensen zijn sterk gekoesterd en verbonden met gevoelens en onze waarderingen
2) Het is onwaarschijnlijk dat een waarnemer sociale relaties aangaat met levenloze of onmenselijke entiteiten die bestudeerd worden
- Wel waarschijnlijk op sociaal gebied
- Beïnvloed betrokken partijen
3) Waarnemer hoeft geen speciale moeite te doen om levenloze objecten te begrijpen/in te leven in levenloze objecten
- Bij sociaal gebied wel lastig
- Lijdt tot medeleven, moeilijk afstand houden (objectief te zijn)
4) Kwalitatief onderzoek leunt op niet-formele of “intuïtieve” gegevensverwerking
- Geest is geneigd om beoordelings- en gevolgtrekkingsfouten te maken
5) Causale verbanden zijn zelden toegankelijk voor observatie zonder hulp
- Alleen bij causaal onderzoek, niet categoriserend/beschrijvend onderzoek
- Causaliteit is moeilijk te observeren
Kitcher manieren voor betere democratie (3)
- Onderzoek inkaderen
- Certificeren van kennis
- Publieke kennis