AFO Flashcards

1
Q

wat zijn de 4 technieken die samen een compleet beeld geven van wat er gerealiseerd moet worden? in een functioneel ontwerp.

A

use case diagram, use case beschrijving, domeinmodel en schermontwerpen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

wat doe je met een functioneel ontwerp?

A

je beschrijft de functies die een product voor de gebruiker dient te vervullen. we zitten op het logisch niveau niet op het technische niveau, je zit nog boven de motorkap.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

wat is een requirementsanalyse?

A

een traject dat leidt tot een vastgestelde set requirements (baseline).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wat is een requirement?

A
  1. een behoefte aan geautomatiseerde ondersteuning van een process of een verbetering daarin, die een belanghebbende uit de business (deels) met behulp van een systeem wil uitvoeren.
  2. een eis aan een systeem zoals gedrag (functioneel) of kwaliteit die het systeem moet bezitten om in een behoefte te voorzien van een belanghebbende uit de business.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

wat zijn de drie verschillende typen requirements?

A

business requirements (waarom?), use requirements (wat?), systeem requirements (hoe?).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

business requirements?

A

sponsor point of view, scope of the project en business objectives.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

user requirements?

A

user point of view, user goals en user inputs en outputs.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

system requirements?

A

functioneel (wat the system doen) en niet-functioneel (how well the system does it).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

wat is een functionele requirement?

A

een eis dat het gedrag van een systeem weergeeft.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

wat is een niet-functionele requirement?

A

is een kwaliteitseis waaraan het systeem moet voldoen zoals: snelheid, veiligheid, gebruiksvriendelijkheid, betrouwbaarheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is een user story?

A

beschrijft de gewenste functionaliteit vanuit het oogpunt van de gebruikersrol

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat zijn de drie onderdelen van een user story?

A

een kernzin, de acceptatiecriteria en de mondelinge communicatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Waar bestaat de kernzin uit?

A

uit een wie, wat en waarom. De wie verwijst de gebruikersrol of type gebruiker aan. De wat verteld de gewenste functionaliteit. De waarom geeft de toegevoegde waarde aan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is een acceptatiecriteria?

A

Het is een soort checklist om te controleren dat wat uiteindelijk is gebouwd hetzelfde is als wat de gebruiker voor ogen had.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Waaraan moet de acceptatiecriteria voldoen?

A

actieve zinnen, positief geformuleerd, het moet meetbaar zijn en er moeten geen vage woorden zijn gebruikt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat gebeurt tijdens de mondelinge communicatie?

A

De details worden besproken tussen de vertegenwoordiger en degene die de user story moet gaan realiseren.

17
Q

INVEST staat voor?

A

Independent, negotiable, valuable, estimable, small (enough) en testable.

18
Q

wat is een use case, in een use case diagram?

A

in een use case beschrijven we het gedrag van een systeem. we hebben het dus eigenlijk over wie met het systeem wat kan doen.

19
Q

waar maak je een use case diagram voor?

A

je maakt een use case diagram om een overzicht te geven van de gebruikerseisen aan het systeem in termen van wat ze met dat systeem kunnen doen.

20
Q

uit welke drie onderdelen bestaat een use case diagram in de basis?

A

het systeem en zijn grenzen, de actoren die het systeem benaderen en de (primaire) use cases binnen het systeem.

21
Q

wat zijn actoren in een use case diagram?

A

degene die het systeem gebruiken.

22
Q

wat is een secundaire actor?

A

een andere actor of ander systeem waarvan je in sommige gevallen een directe reactie nodig hebt voor het uitvoeren van een use case.

23
Q

wanneer gebruik je overerving in een use case diagram?

A

wanneer het voorkomt dat actoren min of meer hetzelfde kunnen doen binnen een systeem.

24
Q

hoe geef je een overerving pijl weer, in een use case diagram?

A

je hebt een actor aan de basis van de pijl, die kan alles in het systeem doen, wat de actor aan de punt van de pijl ook kan doen.(dus het gaat eigenlijk tegen pijl richting in).

25
Q

wat is een primaire use case, in een use case diagram?

A

een primaire use case is een use case die altijd geïnitieerd wordt door een primaire actor (altijd links weergegeven).

26
Q

wat is de manier waarop een use case wordt geformuleerd, in een use case diagram?

A

formulering is <ww> <zelfstandig> :
werkwoord: wat doen we met het "ding"?
zelfstandig naamwoord: waar gaat het over?</zelfstandig></ww>

27
Q

hoe stel je een use case op, in use case diagram?

A

stap 1: bedenk welke “rollen” iets met het systeem gaan doen of moeten kunnen. hierdoor weet je wat je primaire actoren(rollen) zijn.

stap 2: wat die verschillende “rollen” allemaal met het systeem willen kunnen. welk functionaliteit hebben de primaire actoren nodig?

stap 3: je gaat controleren of er primaire use cases zijn die een derde partij nodig hebben om door te kunnen gaan of om de use case af te ronden.(secundaire actoren).

28
Q

waarom gebruiken we een domein model?

A

om de onderlinge samenhang tussen de verschillende soorten informatie ,wat betrekking heeft op een bepaald domein of gebied, inzichtelijk te maken.

29
Q

wat toont een domeinmodel?

A

een domeinmodel toont de voor een bepaald domein betekenisvolle dingen en/of concepten en hun onderlinge relaties.

30
Q

geef een voorbeeld van een object en een objecttype. in een domeinmodel

A

de stoel waarop je zit terwijl je dit leest, is een object. wat het is één specifiek exemplaar van alle stoelen in jouw huis.
de stoelen in jouw huis hebben wel min of meer gelijksoortige eigenschappen en vallen daarmee onder het objecttype ‘stoel’.

31
Q

wat is een klasse (objecttyppe)?

A

een klasse is een verzameling van vergelijkbare objecten

32
Q

wat zijn attributen? in een domeinmodel

A

het zijn eigenschappen van de objecten in een klasse.

33
Q

wat zijn assocaties?

A

de onderlinge relaties die verschillende klassen binnen een domeinmodel kunnen hebben.