Adjectives Flashcards
1
Q
Good
A
Prima
2
Q
Delighted
A
ik verheug
jij/u verheugt
hij/zij verheugt
wij/zij/jullie verheugen
ik/jij/u/hij/zij verheugde
wij/zij/jullie verheugden
hij heeft verheugd
de/het/een verheugde ….
verheugend, verheugende
3
Q
(To) Suggest
A
ik stel voor(… ik voorstel)
jij/u stelt voor(… jij voorstelt)
hij/zij stelt voor(… hij voorstelt)
wij/zij/jullie stellen voor(… wij voorstellen)
ik/jij/u/hij/zij stelde voor(… ik voorstelde)
wij/zij/jullie stelden voor(… wij voorstelden)
hij heeft voorgesteld
de/het/een voorgestelde ….
voorstellend, voorstellende
4
Q
Early
A
Vroeg