Adjectives Flashcards

1
Q

Good

A

Prima

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Delighted

A

ik verheug
jij/u verheugt
hij/zij verheugt
wij/zij/jullie verheugen
ik/jij/u/hij/zij verheugde
wij/zij/jullie verheugden
hij heeft verheugd
de/het/een verheugde ….
verheugend, verheugende

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

(To) Suggest

A

ik stel voor(… ik voorstel)
jij/u stelt voor(… jij voorstelt)
hij/zij stelt voor(… hij voorstelt)
wij/zij/jullie stellen voor(… wij voorstellen)
ik/jij/u/hij/zij stelde voor(… ik voorstelde)
wij/zij/jullie stelden voor(… wij voorstelden)
hij heeft voorgesteld
de/het/een voorgestelde ….
voorstellend, voorstellende

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Early

A

Vroeg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly