Aardrijkskunde Flashcards
Begrippen Hoofdstuk 0,1
Situeren
Duidelijk maken waar je bent of waar zich iets bevindt. Dit kan op 2 manieren:
absoluut en relatief
Absoluut situeren
Duidelijk maken waar je bent of waar zich iets bevindt met de
coördinaten in het wereldgradennet.
Relatief situeren
Duidelijk maken waar je bent of waar zich iets bevindt door het te
omschrijven met woorden. Daarbij maak je gebruik van de windrichtingen, referentiepunten,
referentielijnen en afstanden.
Continenten
Grote aaneengesloten landmassa’s die niet of nauwelijks verbonden zijn met
andere landmassa’s.
Werelddeel
Grote landmassa die door natuurlijke elementen zoals oceanen, gebergtes en
rivieren van andere landmassa’s is afgescheiden. Bevat ook de eilanden rond het continent.
Mentale kaart
Kaart in je hoofd die je opbouwt door rond te kijken, door je ervaringen.
Deze toont jouw blik op de wereld om je heen.
Wereldbeeld
het beeld dat jij hebt van de wereld.
Referentiekaart
Kaart met belangrijke punten, lijnen en vlakken.
Werkelijke afstand
Afstand die je tussen twee plaatsen meet, meestal uitgedrukt in km.
Ervaren afstand
Hoe jij de afstand tussen twee plaatsen ervaart, hoe lang de weg voor jou
lijkt.
Mentale afstand
hoe ver je denkt dat twee plaatsen van elkaar vandaan liggen.
Netwerken
Plaatsen en personen zijn hierdoor met elkaar verbonden in de hele wereld.
Daardoor is niets nog echt veraf.
Goederenstromen
Het wereldwijde netwerk van afgewerkte en half-afgewerkte
producten die vervoerd worden.
Grondstoffenstromen
Het wereldwijde netwerk van grondstoffen die vervoerd worden.
Overslag
Wanneer containers van een boot op een vrachtwagen worden gezet of
omgekeerd.