A1 Readings Flashcards
Earlier
Vroeger
Morning
Ochtend
Midday
Middag
Evening
Avond
Night
Nacht
To live
Leven
With
Met
Without
Zonder
Healthier
Gezonder
More
Meer
Less
Minder
Other
Andere
The most
De meeste
Much
Veel
So much
Dus veel
Ago
Gelden
How many?
Hoeveel?
I am tired.
Ik ben moe.
That’s because…
Dat komt omdat…
I am stressed.
Ik heb stress.
For example…
Bij voorbeeld…
Old / older / the oldest
Oud, ouder, het oudst
How is it?
Hoe is het?
Now
Nu
True/correct
Zo
there
Er
But / only
Maar
Also
Ook
From
Van
Until
Tot
Or
Of
to start
Beginnen / starten
Increasingly
Steeds
At home
Thuis
Work from home
Werken thuis
Easy
Makkelijk
Hard
Moeilijk
Late
Laat
You don’t have to
Je hoeft niet
Often
Vaak
Sick
Ziek
To
Naar
Who
Die
Their
Hun
Work / to work
Werk / werken
to travel
Reizen
Many people
Veel mensen
Computer
Computer
In the morning
In de ochtend / ‘s ochtends
In the morning
In de ochtend / ‘s ochtends
Not so often
Niet zo vaak
Here
Hier
There
Daar
To draw
tekenen
Friend
Vriend
Among others
Onder anderen
to hold
Houden
to love
Houden van
Each other
Elkaar
Almost
Bijna
Angry
Boos