A chacun son café Flashcards
1
Q
À cause de
C’est à cause d’elle
A
Veroorzaak door
Dat komt door haar
2
Q
Allongé
Café allongé
A
Uitgestrekt liggen
Met water aangelengde koffie
3
Q
Chacun
Chacun est libre de faire ce qu’il veut
A
Ieder(een)
Iedereen is vrij om te doen wat hij wil
4
Q
Une consommation
A
De consumptie
5
Q
Disparaître
La douleur a disparu
Une disparition
A
Verdwijnen
De pijn is verdwenen
De verdwijning
6
Q
Éduquer
Éduquer ses enfants
A
Opvoeden
Zijn kinderen opvoeden
7
Q
Un patron
A
Een baas
8
Q
Pourtant
A
Daarentegen
9
Q
Rigoler
A
Schaterlachen
10
Q
Se rassembler
A
Verzamelen
11
Q
Insolite
Un événement insolite
A
Ongewoon
Een vreemd voorval
12
Q
Grâce à
A
Dankzij
13
Q
Rechercher
A
Zoeken