A B Flashcards
De verjaardag
L’anniversaire
Het enig kind
La fille/le fils unique
Het kledingstuk
Le vêtement
De ouders
Les parents
De slaapkamer
La chambre
Lachen
Rigoler
Zoeken
Chercher
Tv-kijken
Regarder la télé
Naar de stad gaan
Aller en ville
Gamen
Jouer à la console
Wachten
Attendre
Vanavond
Ce soir
Nog
Encore
Andere
Autre
Gescheiden
Divorcé(e)
Vervelend
Casse-pied
Groot
Grand(e)
Zwart
Noir(e)
Wit
Blanc, blanche
Nieuw
Nouveau, nouvelle
Heb je broers of zussen?
Tu as des frères ou des sœurs?
Ja, ik heb een kleine zus.
Oui, j’ai une petite sœur.
Hoe heet zij?
Comment elle s’appelle?
Zij heet Lola.
Elle s’appelle Lola.
Wat vinden jullie leuk om te doen?
Qu’est-ce que vous aimez faire?
Wij vinden het leuk om te sporten.
On aime faire du sport.
Het konijn
Le lapin
De kat
Le chat
De hamster
Le hamster
De vogel
L’oiseau
De kip
La poule
De koe
La vache
Het huisdier
L’animal de compagnie
De tweelingbroer
Le frère jumeau
De tweelingzus
La sœur jumelle
Nemen
Prendre
Kiezen
Choisir
Slapen
Dormir
Bestaan
Exister
Mooi
Beau, belle
Actief
Actif, active
Schattig
Adorable
Gelukkig (maar)
Heureusement
Anders
Sinon
Omdat
Parce que
(Wat) vreselijk!
Quelle horreur!
Heb jij een dier?
Tu as un animal?
Ja, ik heb een hond en een vis.
Oui, j’ai un chien et un poisson.
Mijn vis heet Nemo en hij is heel oud.
Mon poisson s’appelle Nemo et il est très vieux.
Is zij aardig?
Elle est sympa?
Ja, zij is cool.
Oui, elle est cool.
Nee, zij is vervelend.
Non, elle est casse-pied.
L’anniversaire
De verjaardag
La fille/le fils unique
Het enig kind
Le vêtement
Het kledingstuk
Les parents
De ouders
La chambre
De slaapkamer
Rigoler
Lachen
Chercher
Zoeken
Regarder la télé
Tv-kijken
Aller en ville
Naar de stad gaan
Jouer à la console
Gamen
Attendre
Wachten
Ce soir
Vanavond
Encore
Nog
Autre
Andere
Divorcé(e)
Gescheiden
Casse-pied
Vervelend
Grand(e)
Groot
Noir(e)
Zwart
Blanc, blanche
Wit
Nouveau, nouvelle
Nieuw
Tu as des frères ou des sœurs?
Heb je broers of zussen?
Oui, j’ai une petite sœur.
Ja, ik heb een kleine zus.
Comment elle s’appelle?
Hoe heet zij?
Elle s’appelle Lola.
Zij heet Lola.
Qu’est-ce que vous aimez faire?
Wat vinden jullie leuk om te doen?
On aime faire du sport.
Wij vinden het leuk om te sporten.
Le lapin
Het konijn
Le chat
De kat
Le hamster
De hamster
L’oiseau
De vogel
La poule
De kip
La vache
De koe
L’animal de compagnie
Het huisdier
Le frère jumeau
De tweelingbroer
La sœur jumelle
De tweelingzus
Prendre
Nemen
Choisir
Kiezen
Dormir
Slapen
Exister
Bestaan
Beau, belle
Mooi
Actif, active
Actief
Adorable
Schattig
Heureusement
Gelukkig (maar)
Sinon
Anders
Parce que
Omdat
Quelle horreur!
(Wat) vreselijk!
Tu as un animal?
Heb jij een dier?
Oui, j’ai un chien et un poisson.
Ja, ik heb een hond en een vis.
Mon poisson s’appelle Nemo et il est très vieux.
Mijn vis heet Nemo en hij is heel oud.
Elle est sympa?
Is zij aardig?
Oui, elle est cool.
Ja, zij is cool.
Non, elle est casse-pied.
Nee, zij is vervelend.
