9 verlichting Flashcards

1
Q

welke verlichting heb je?

A

2 dimlichten.
2 grote lichten.
Kentekenplaatverlichting.
2 stadslichten.
2 richtingaanwijzers aan de voorkant en 2 richtingaanwijzers aan de achterzijde.
1 richtingaanwijzer aan elke zijkant.
Alarmlichten (waarschuwingslichten) aan de voorkant en aan de achterkant.
2 achterlichten.
2 remlichten.
2 rode retroreflectoren aan de achterzijde van de auto.
1 mistachterlicht.
1 achteruitrijlicht.
2 markeringslichten aan de voorzijde en 2 aan de achterzijde wanneer de auto breder is dan 2.10 meter.
Zijmarkeringslichten wanneer de auto langer is dan 6 meter.
Gele retroreflectoren aan elke zijkant van de auto, wanneer deze langer is dan 6 meter. De achterste mag rood zijn.
Een derde remlicht als de auto na 30 september 2001 in gebruik is genomen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Is het verboden om overdag met defect licht te rijden?

A

Ja het is verboden!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

wanneer voer je dimlicht?

A

n feite voer je altijd dimlicht, bij dag, bij nacht, bij regen, mist en sneeuw.

Dimlicht moet je voeren in het donker en bij schemering. Daarnaast moet je ook overdag dimlicht voeren wanneer het weer slecht is of je slecht zichtbaar bent, bijvoorbeeld in een tunnel. Het is dan niet toegestaan alleen stadslicht te voeren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wanneer voer je groot licht?

A

Groot licht is alleen toegestaan ‘s nachts, mits daardoor ander verkeer niet wordt gehinderd. Je mag dus ook voetgangers en fietsers niet hinderen met groot licht!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

wanneer mag je wel mistachterlicht gebruiken?

A

mag je voeren als het zicht bij mist en sneeuwval ernstig wordt belemmerd, dat wil zeggen minder is dan 50 meter.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wanneer mag je geen mistachterlicht voeren?

A

Bij hevige regen mag je geen mistachterlicht voeren! Het kan een verblindende werking hebben op andere bestuurders.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wanneer moet je stadslichten voeren?

A

Stadslichten mogen alleen worden gevoerd ‘s nachts buiten de bebouwde kom als het voertuig stilstaat, bijvoorbeeld in een parkeerhaven.

Wanneer je ‘s nachts of overdag bij slecht zicht stilstaat op de rijbaan buiten de bebouwde kom (voor: stadslicht en achter: achterlicht).
Op plaatsen waar je met je auto stilstaat en deze laat opgemerkt zou kunnen worden door andere weggebruikers.
Wanneer je ‘s nachts of overdag stilstaat langs auto(snel)wegen op parkeerhavens, parkeerstroken, vluchthavens of vluchtstroken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

wat moet er voeren samen met dimlicht?

A

Als je dimlicht voert moeten de achterlichten, samen met kentekenplaatverlichting branden! Ook als je overdag rijdt dient de verlichting in orde te zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Signalen geef je:

A

Om andere weggebruikers te laten zien wat je gaat doen.

Ter afwending van dreigend gevaar.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Soorten signalen:

A

Richtingaanwijzer.
Remlichten.
Lichtsignalen (koplampen) en geluidssignalen (claxon).
Oogcontact en gebaren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Verboden wijze van signalen geven:

A

Signalen als afscheidsgroet.

Knippersignaal om anderen te waarschuwen, bijvoorbeeld voor snelheidscontrole.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Bij elke zijdelingse verplaatsing, waarbij je met de auto geheel of gedeeltelijk over de wegas komt, moet je richting aangeven. Zijdelingse verplaatsingen zijn:

A
Wegrijden.
Inhalen.
In- en uitvoegen.
Wisselen van rijstrook.
Voorsorteren en afslaan.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Direct nadat de zijdelingse verplaatsing is afgerond moet je de richtingaanwijzer weer in de neutrale stand zetten. Je moet richting aangeven vanaf de volgende afstanden tot het punt waarop je van richting verandert:

A

Kruispunten binnen de bebouwde kom (50 km-wegen): 100 meter voor het kruispunt.
Woonstraten binnen de bebouwde kom: 50 meter voor het kruispunt.
Buiten de bebouwde kom op 80 km-wegen: 150 meter voor het kruispunt.
Autosnelwegen: 300 meter voor de uitrijstrook.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Alarmlichten moet je in de volgende situaties voeren:

A

Wanneer je pech hebt met je voertuig.
Wanneer je voertuig gevaarlijk geparkeerd staat.
Wanneer je voertuig gesleept wordt.
Bij filevorming.
Wanneer je stilstaat op een plaats waar je slecht zichtbaar bent.
Wanneer je een voertuig voor je ziet dat alarmlichten voert, moet je er rekening mee houden dat bij het voertuig een van de hierboven genoemde punten van toepassing is. Wees alert en pas je snelheid aan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

wanneer is het verboden groot licht te voeren?

A

Overdag.
Wanneer een andere weggebruiker (ook een voetganger) je tegemoet komt.
Wanneer je een ander voertuig op korte afstand volgt (ook niet-motorvoertuigen).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

kans op verblinding bij volgende situaties:

A

Een te hoog afgesteld dimlicht van een tegenligger.
Laagstaande zon.
Lichtinval op vuile ramen.

17
Q

is mistlicht voor verplicht?

A

mistlicht voor is niet verplicht