8.1 Zintuigen Flashcards

1
Q

Chemische receptoren

A

Kunnen bepaalde moleculen uit de omgeving binden.
vb: geur-/smaakreceptoren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Mechanische receptoren

A

Geven impuls als hun celmembraan buigt of uitrekt door aanraking, druk, beweging of geluid. (trillingen)
vb. gehoorzintuigen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Tast-/druk receptoren

A

Impuls ontstaat door vervorming van celmembraan door lichte aanraking of druk.
Tast: vlak onder opperhuid, druk: dieper id huid.
vb: in spier-/pees spoeltjes door verandering spierspanning

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Temperatuur receptoren

A

Impuls ontstaat doordat de temperatuur boven/onder bepaalde normwaarde komt (reageert op warmte/kou).
Zit in de huid en hypothalamus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Licht/foto receptoren

A

Impuls ontstaat door zichtbaar licht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Pijnreceptoren

A

Impuls ontstaat oor extreme druk/temperaturen of door chemische stoffen di vrijkomen bij beschadiging of ontsteking van weefsel.
In het hele lichaam, zijn de uiteinden can bepaalde zenuwen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hoe ontstaat impulsen

A

Als de receptoren een prikkel ontvangen die sterker is dan de drempelwaarde, de prikkeldrempel.
Hoe sterker de prikkel, hoe hoger de impulsfrequentie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Adequate prikkel

A

Prikkel waar het zintuig het gevoeligst voor is, de laagste drempelwaarde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Adaptatie/gewenning

A

De aanpassing van de gevoeligheid van een zintuig aan een aanhoudende prikkelsterkte.
(Prikkeldrempel hoger, impulsfrequentie lager) of andersom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Harde oogvlies

A

Buitenste witte laag, stevig vlies dat het binnenste van het oog beschermt.
Loopt aan de voorzijde over in het hoornvlies, doorzichtig licht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Vaatvlies

A

Voorziet het oog van zuurstof en voedingsstoffen (middelste laag)
Loopt aan de voorkant over in de iris; de opening is de pupil met daarachter de ooglens.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat doen het hoornvlies en de ooglens?

A

Breken de lichtstralen & verandert de lens van vorm zodat je scherp ziet.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Oogkamers:

A

Voorste: tussen hoornvlies en iris
Achterste: tussen iris en ooglens

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Netvlies

A

Binnenste laag, hierop liggen lichtreceptoren; gele vlek= rechter achter de pupil, hiermee kun je het scherpst zien.
> blinde vlek= plaats op net vlies waar de oogzenuw het oog verlaat. (geen receptoren)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Glasachtiglichaam

A

Hiermee is het oog gevuld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Oogspieren

A

Draaien het oog in de gewenste richting