79-80 circus Flashcards
genus
generis (o): het geslacht, de afkomst, de soort
spectaculum
spectaculi: het schouwspel, het spektakel
levis
levis, leve: licht, klein
tenere
teneo, tenui, tentum: vasthouden, aantrekken
novus
nova, novum: nieuw
varius
varia, varium: verschillend, afwisselend
spectare
specto, spectavi, spectatum: kijken, bekijken
mirari
miror, miratus sum: zich verwonderen, bewonderen
tot
zoveel bijwoord
cupere
cupio, cupivi, cupitum: verlangen
currere
curro, cucurri, cursum: lopen
equus
equi: het paard
currus
currus: de strijdwagen
trahere
traho, traxi, tractum: trekken, slepen, aantrekken
nullus
nulla, nullum: geen enkel
nunc
nu bijwoord
cursus
cursus: de wedstrijd, de loop
medius
media, medium: in het midden van, middelste
studium
studii: de interesse, de belangstelling
procul
in de verte, ver, van ver bijwoord
nomen
nominis o: de naam
relinquere
relinquo, reliqui, relictum: achterlaten