636-660 Flashcards
1
Q
Fructus
A
Frūctūs
De vrucht
2
Q
Rēs
A
Reī
De zaak
3
Q
Domus
A
Domūs, v.
Het huis
4
Q
Manus
A
Manūs, v.
De hand; de groep
5
Q
Cāsus
A
Cāsūs
De val; het voorval; het toeval
6
Q
Ēventus
A
Ēventūs
De afloop
7
Q
Exercitus
A
Exercitūs
Het leger
8
Q
Magistrātus
A
Magistrātūs
Het ambt; de magistraat
9
Q
Passus
A
Passūs
De pas (als lengtemaat: 1,5 m)
10
Q
Senātus
A
Senātūs
De senaat
11
Q
Tumultus
A
Tumultūs
Het tumult
12
Q
Vultus
A
Vultūs
Het gezicht
13
Q
Diēs
A
Diēī, m./v.
De dag
14
Q
Faciēs
A
Faciēī
Het gezicht; het uitzicht
15
Q
Aliēnus
A
-a, -um
Van een ander; vreemd