6.2 Natuur en landschapsbeheer Flashcards
De standplaats van plantensoorten wordt bepaald door
- Licht
- Vocht
- Nutriënten
- Zuurgraad
- Saliniteit (zoutgehalte)
- Temperatuur
- Toxische stoffen (zware metalen)
Indicatiewaarden van Ellenberge beschrijven:
- Licht
- Vocht
- Nutriënten
- Zuurgraad
- Saliniteit (zoutgehalte)
- Temperatuur
- maaien
Sleutelsoorten
Organismen die direct of indirect hun omgeving veranderen en hiermee andere organismen beïnvloeden. Bijv. bever, wild zwijn, paard
Op welke gebieden spelen competitie / facilitatie een rol?
- Licht
- Voedingsstoffen
- Hydrodynamica
- Verspreiding
- Kwaliteit van water
Biodiversiteit
verscheidenheid aan leven, in allerlei vormen, op aarde
Natuurwaarde is uit te drukken in deze 4 factoren:
- natuurlijkheid
- diversiteit
- zeldzaamheid
- vervangbaarheid
Beïnvloeding van de mens op het natuurlijke landschap tot de 19e eeuw?
Vanaf 5000 BP.
Tot de late middeleeuwen beperkt.
Tot 19e eeuw maaien, kappen branden grazen. Door agrarisch en bosbouwkundig gebruik: fixatie van successiestadia.
Eerst grote ingrepen van de mens in NL
Vanaf 1600: droogmakerijen
Vanaf 1850: industriële revolutie en kunstmest: grondgebruik komt los te staan van natuurlijke factoren.
Wat gebeurde er in 1960?
Ruilverkaveling: grootschaligheid met maximalisatie van agrarische productie. Natuurlijke bodems en hydrologie werd aangepast. natuur verloor kwaliteit en kwantiteit: oorspronkelijke natuur + kleinschalige natuur die vanaf 1500 was ontstaan.
Aanpassing hydrologie
- afsluiting zuiderzee in 1932
- deltawerken na watersnoodramp 1953
- zand en grindwinning langs rivieren
- drinkwaterwinning leidt tot verdroging
Andere factoren binnen Landschap die uitdagingen vormen
- versnippering
- klimaatverandering
- vermesting
- exoten door reizen van mens
Start natuurbescherming
1899 vogelbescherming opgericht
1906 oprichting Natuurmonumenten (aankoop naardermeer door Jac P. Thijsse)
1912 vogelwet
3 Natuurvisies bij beheer:
Klassiek: actief ingrijpen om de natuur in stand te houden -> referentiebeeld NL landschap 1850.
Natuurontwikkelingsvisie: zelfregulerende natuur met zo weinig mogelijk ingrijpen van de mens -> grote schaal nodig. (vanaf jaren 70)
Functioneel: de mens staat centraal, ingrijpen is geoorloofd wanneer dat belangen dient.
Eerste natuurbeleid
1990 Integraal natuurbeleidsplan: hieruit kwam de ecologische hoofdstructuur (NNN). Er kwam een handboek natuurdoeltypen met 4 soorten natuur.
Gebruik van referenties in 3 typen:
- Paleo: naar het verleden kijken
- Actuo: bestaande voorbeeldsituatie van een relatief intact ecosysteem.
- Systeemecologisch: kennis over functionere van ecosystemen> vaak als aanvulling op actuo en paleo. Steeds vaker nodig door klimaatverandering.