6.2 Natuur en landschapsbeheer Flashcards

1
Q

De standplaats van plantensoorten wordt bepaald door

A
  • Licht
  • Vocht
  • Nutriënten
  • Zuurgraad
  • Saliniteit (zoutgehalte)
  • Temperatuur
  • Toxische stoffen (zware metalen)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Indicatiewaarden van Ellenberge beschrijven:

A
  • Licht
  • Vocht
  • Nutriënten
  • Zuurgraad
  • Saliniteit (zoutgehalte)
  • Temperatuur
  • maaien
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Sleutelsoorten

A

Organismen die direct of indirect hun omgeving veranderen en hiermee andere organismen beïnvloeden. Bijv. bever, wild zwijn, paard

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Op welke gebieden spelen competitie / facilitatie een rol?

A
  • Licht
  • Voedingsstoffen
  • Hydrodynamica
  • Verspreiding
  • Kwaliteit van water
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Biodiversiteit

A

verscheidenheid aan leven, in allerlei vormen, op aarde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Natuurwaarde is uit te drukken in deze 4 factoren:

A
  • natuurlijkheid
  • diversiteit
  • zeldzaamheid
  • vervangbaarheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Beïnvloeding van de mens op het natuurlijke landschap tot de 19e eeuw?

A

Vanaf 5000 BP.
Tot de late middeleeuwen beperkt.
Tot 19e eeuw maaien, kappen branden grazen. Door agrarisch en bosbouwkundig gebruik: fixatie van successiestadia.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Eerst grote ingrepen van de mens in NL

A

Vanaf 1600: droogmakerijen
Vanaf 1850: industriële revolutie en kunstmest: grondgebruik komt los te staan van natuurlijke factoren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat gebeurde er in 1960?

A

Ruilverkaveling: grootschaligheid met maximalisatie van agrarische productie. Natuurlijke bodems en hydrologie werd aangepast. natuur verloor kwaliteit en kwantiteit: oorspronkelijke natuur + kleinschalige natuur die vanaf 1500 was ontstaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Aanpassing hydrologie

A
  • afsluiting zuiderzee in 1932
  • deltawerken na watersnoodramp 1953
  • zand en grindwinning langs rivieren
  • drinkwaterwinning leidt tot verdroging
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Andere factoren binnen Landschap die uitdagingen vormen

A
  • versnippering
  • klimaatverandering
  • vermesting
  • exoten door reizen van mens
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Start natuurbescherming

A

1899 vogelbescherming opgericht
1906 oprichting Natuurmonumenten (aankoop naardermeer door Jac P. Thijsse)
1912 vogelwet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

3 Natuurvisies bij beheer:

A

Klassiek: actief ingrijpen om de natuur in stand te houden -> referentiebeeld NL landschap 1850.

Natuurontwikkelingsvisie: zelfregulerende natuur met zo weinig mogelijk ingrijpen van de mens -> grote schaal nodig. (vanaf jaren 70)

Functioneel: de mens staat centraal, ingrijpen is geoorloofd wanneer dat belangen dient.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Eerste natuurbeleid

A

1990 Integraal natuurbeleidsplan: hieruit kwam de ecologische hoofdstructuur (NNN). Er kwam een handboek natuurdoeltypen met 4 soorten natuur.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Gebruik van referenties in 3 typen:

A
  1. Paleo: naar het verleden kijken
  2. Actuo: bestaande voorbeeldsituatie van een relatief intact ecosysteem.
  3. Systeemecologisch: kennis over functionere van ecosystemen> vaak als aanvulling op actuo en paleo. Steeds vaker nodig door klimaatverandering.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly