6 materialien Flashcards
1
Q
de stof
A
der Stoff, die Substanz
2
Q
het stof
A
der Staub
3
Q
onder het stof
A
verstaubt
4
Q
het gas
A
das Gas
5
Q
vloeibaar
A
flussig
6
Q
de vloeistof
A
die Flussigkeit
7
Q
de vaste stof
A
die feste Stoff
8
Q
smelten
A
schmelzen
9
Q
koken
A
sieden
10
Q
delven,winnen
A
(zutage) fodern
11
Q
de mijn
A
das Bergwerk
12
Q
de mijnwerker
A
der Bergmann, der Bergarbeiter
13
Q
het metaal, metalen
A
das Metall, metallen
14
Q
het ijzer, ijzeren
A
das Eisen, eisern
15
Q
het goud, gouden
A
das Gold, golden
16
Q
het zilver, zilveren
A
das Silber, silbern
17
Q
de staal, stalen
A
der Stahl, stahlen
18
Q
het blikje
A
die (Blech-) dose
19
Q
het lood, loden
A
das Blei, bleiern
20
Q
het papier
A
das Papier
21
Q
het karton
A
die Pappe
22
Q
de kartonnen doos
A
die Pappschachtel
23
Q
de kartonnen verpakking
A
der Karton
24
Q
de wol
A
die Wolle,wollen
25
het katoen
die Baumwolle, baumwollen
26
de zijde
die Seide, seiden
27
het bont
der Pelz
28
de bontjas
der Pelzmantel
29
de steen, stenen
der Stein, steinern
30
het plastic
das Plastik, der Kunststoff
31
het houten huis
das Haus ist aus Holz
32
een glazen deur
eine gluserne Tur, eine Glastur
33
het glas
das Glas
