10 gefahr Flashcards
1
Q
de natuurramp
A
die Naturkatastrophe
2
Q
de aardbeving
A
das Erdbeben
3
Q
de overstroming
A
die Flutkatastrophe
4
Q
overstromen
A
uberschwemmen
5
Q
verdrinken
A
ertrinken
6
Q
de epidemie
A
die Seuche
7
Q
besmettelijk
A
ansteckend
8
Q
het mondkapje
A
der Mundschutz
9
Q
de ontploffing
A
die Explosion
10
Q
de schadelijke stof
A
der Schadstoff
11
Q
de kerncentrale
A
das Kernkraftwerk
12
Q
veilig
A
sicher
13
Q
de atoomwapens
A
die Atomwaffen
14
Q
help!
A
Hilfe!
15
Q
brand!!
A
Es brennt!!
16
Q
waar is de brand
A
Wo brennt es?
17
Q
de brandweer
A
die Feuerwegr
18
Q
de brandweer
A
die Feuerwehr
19
Q
de brand blussen
A
das Feuer loschen
20
Q
de brandblusser
A
der Feuerloscher
21
Q
het ongeluk
A
der Unfall
22
Q
de ziekenauto
A
der Krankenwagen
23
Q
de arts op een ziekenwagen
A
der Notarzt
24
Q
het rode kruis
A
das Rote Kreuz
25
de noodtoestand
die Notlage
26
EHBO
Erste Hilfe
27
risico's
Risiken
28
instructies
Abweisungen
29
de waarschuwing
die Warnung
30
waarschuwen
warnen
31
redden
retten
32
Verlaat meteen....
Verlassen Sie sofort
33
ga...binnen!
Gehen Sie...ein!
33
ga...binnen!
Gehen Sie...ein!
34
zet...aan!
Schalten Sie... ein!
35
Sluit...
Schliesen Sie...!
36
de sirene
die Sirene
37
het blauwe zwaailicht
das Blaulicht
38
de veiligheidsmaatregelen
die Sicherheitsmasnahmen
39
de politieauto
der Streifenwagen
