5VOCF Flashcards
1
Q
Dankzij
A
Grâce à
2
Q
Vooral
A
Surtout
3
Q
Eerst
A
D’abord
4
Q
Na, daarna
A
Après
5
Q
De mond
A
La bouche
6
Q
Het lichaam
A
Le corps
7
Q
Bewegen
A
Bouger
8
Q
Een wandeling maken
A
Faire une promenade
9
Q
Het vuur
A
Le feu
10
Q
Het geluid
A
Le son
11
Q
Het verhaal
A
L’histoire
12
Q
Vieren
A
Fêter
13
Q
De hele wereld
A
Le monde entier
14
Q
Uitgaan, komen uit
A
Sortir
15
Q
De bakker
A
Le boulanger
16
Q
Het gebak, de banketbakkerij
A
La pâtesserie
17
Q
Attaquer
A
Aanvallen
18
Q
L’ennemi
A
De vijand
19
Q
La victoire
A
De overwinning
20
Q
Le drapeau
A
De vlag
21
Q
Par conséquent
A
Ten gevolge daarvan
22
Q
Plutôt
A
Eerder, nogal
23
Q
Être capable de
A
In staat zijn te
24
Q
Ressembler à
A
Lijken op
