5.1.1 Réceptioniste: les clés de l'accueil Flashcards
liste de lexique
1
Q
het onthaal, de ontvangst
A
l’accueil (m)
2
Q
ontvangen, onthalen, verwelkomen
A
accueillir le client
3
Q
iemand plezier doen
A
faire plaisir à quelqu’un
4
Q
het verblijf
A
le séjour
5
Q
het verkoop van het verblijf
A
le déroulement du séjour
6
Q
de aankomst < aankomen
A
l’arrivée (f) < arriver
7
Q
het vertek < vertrekken
A
le départ < partir
8
Q
de reservatie
A
la réservation
9
Q
het opnemen van de reservaties
A
la prise de réservation
10
Q
de verkoop < verkopen
A
la vente < vendre
10
Q
de facturing
A
la facturation
11
Q
de klant verzorgen, verwennen
A
soigner le client
12
Q
de ‘bubbel’ waarin de klant zit
A
la bulle du client
13
Q
het behaaglijk, comfortabel gevoel
A
le bien-être
14
Q
de ontspanning
A
la détente