3. Stofwisseling Flashcards

De belangrijkste groepen van C-verbindingen in organismen

1
Q

Geef de 4 belangrijkste groepen van koolstofverbindingen in organismen.

A

Biomoleculen: sachariden (koolhydraren, suikers), lipiden (vetten en oliën), proteïnen (eiwitten) en nucleïnezuren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Geef kenmerken van C-verbindingen.

A

C-verbindingen zijn dikwijls grote moleculen, waarin slechts een beperkt aantal chemische elementen voorkomen.
Heel wat C-verbindingen zijn opgebouwd uit kleinere eenheden (bouwstenen of monomeren, bv glucose, aminozuren) die aan elkaar gebonden zijn. Door veel bouwstenen samen te voegen ontstaan marcomoleculen/polymeren (bv proteïnen, nucleïnezuren, sommige polysachariden)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Geef de indeling van sachariden.

A

Sachariden worden volgens de lengte van hun moleculestructuur ingedeeld in monosachariden disachariden en polysachariden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Geef 3 voorbeelden van monosachariden, en hun biologische functie of belang.

A

Glucose (druivensuiker): is een bouwsteen van sommige polysachariden, is vooral een energiebron (de chemische energie van glucose wordt gebruikt om in de mitochondriën de energierijke verbinding ATP aan te maken)

Fructose: komt voor in vruchten en andere organen van planten, is vooral een energiebron

Galactose: ontstaat bij de vertering van melk en melkproducten, is vooral een energiebron

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Leg de structuurformule en brutoformule van monosachariden uit.

A

Glucose, fructose en galactose hebben dezelfde brutoformule (C6H12O6) maar een verschillende structuurformule. Ze zijn isomeren van elkaar (ze hebben dezelfde samenstelling maar een andere structuur en ook andere eigenschappen)

Fructose en galactose uit de voeding kunnen door het lichaam omgezet worden in glucose.

Structuurformule glucose : 6 ring met op plaats 1 een CH2OH, op plaats 2 een O, op andere plaatsen een OH
Structuurformule fructose: 5 ring met op plaats 1 een O, op plaats 2 een CH2OH en OH en op plaats 5 een CH2OH, op andere plaatsen een OH
Structuurformule galactose: 6 ring met op plaats 1 een CH2OH, op plaats 2 een O, op andere plaatsen een OH, en in het midden van ring een zwarte bol

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Geef 3 voorbeelden van disachariden, en hun biologische functie of belang.

A

Disachariden worden opgebouwd uit 2 gelijke of 2 verschillende monosacharidenmoleculen (onder afsplitsing van water, een condensatiereactie)

Sacharose (suiker, kristalsuiker): komt in hoge concentratie voor in diverse planten (suikerbiet, suikerriet, esdoorn,..), is vooral een energiebron

Lactose (melksuiker): komt voor in melk, is vooral een energiebron

Maltose (moutsuiker): ontstaat uit zetmeel in kiemende zaden (bierbereiding: gekiemde gerst bevat maltose die door vergisting wordt omgezet in alcohol)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Leg de structuurformule en brutoformule van disachariden uit.

A

Sacharose, lactose en maltose zijn isomeren, ze hebben dezelfde brutoformule (C12H22O11) maar een verschillende structuurformule.

Structuurformule sacharose: glucose ring met fructose ring (condensatiereactie: glucose ring OH op plaats 3 en fructose ring H van OH op plaats 5 afgesplits tot H2O)

Structuurformule lactose: galactose ring met glucose ring (condensatiereactie: galactose ring OH op plaats 3 en glucose ring H van OH op plaats 6 afgesplits tot H2O)

Structuurformule maltose: glucose ring met glucose ring (condensatiereactie: glucose ring OH op plaats 3 en glucose ring H van OH op plaats 6 afgesplits tot H2O)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Geef 4 voorbeelden van polysachariden, en hun biologische functie of belang.

A

Zetmeel (een mengsel van 20% amylose en 80% amylopectine): zetmeel is een reservesuiker in plantencellen en is daardoor belangrijke energiebron, zetmeel komt voor in vorm van zetmeelkorrels (bv in aardappelcellen)

Glycogeen: is een reservesuiker in dierlijke cellen, is daardoor een belangrijke energiebron, vooral opgeslagen in lever en spieren

Cellulose: is een structurele polysachariden (een bouwelement) die voorkomt in de celwand van planten en sommige eencellige eukaryoten, het vormt zeer sterke vezels (stevigheid wordt verwezenlijkt door de parallele ligging van moleculen, tussen moleculen zorgen waterstofbruggen voor 3d netwerk dat grote trekkrachten kan weerstaan) (niet verteerd worden door dieren)

Chitine: komt voor in het exoskelet van geleedpotigen en celwand van meeste fungi (niet verteerd worden door dieren)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Leg de schematische voorstelling van polysachariden uit.

A

Polysachariden zijn macromoleculen waarin een groot aantal monosachariden aaneengeschakeld zijn.

Zetmeel: amylose is een onvertakte spiraalvormige keten van glucose-eenheden, amylopectine is een vertakte keten van glucose-eenheden

Glycogeen: is een sterk vertakte molecule opgebouwd uit glucose-eigenheden

Cellulose: is opgebouwd uit parallele onvertakte ketens van glucose

Chitine: is een lineaire polysacharide opgebouwd uit monomeren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Geef de kenmerken van lipiden en de 3 hoofgroepen.

A

De groep lipiden omvat vetten en oliën. Vetten zijn vast bij kamertemperatuur en zijn dikwijls van dierlijke oorsprong. Oliën zijn vloeibaar bij kamertemperatuur en dikwijls van plantaarfigr oorsprong.
De belangrijkste groepen zijn de fosfolipiden, de steroïden en triglyceriden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Geef de biologische functie of belang van de 3 belangrijkste groepen van lipiden.

A

Fosfolipiden: zijn structurele lipiden (bouwelementen), belangrijk onderdeel van biomembranen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Leg de structuurformule van fosfolipiden uit.

A

Fosfolipiden: zijn opgebouwd uit een centrale glycerolmolecule waaraan 2 vetzuren en fosfaatgroep zijn gebonden (aan fosfaatgroep kan klein molecule zoals choline of serine gebonden zijn), vb: choline + fosfaatgroep + glycerol (polaire kop) + 2 vetzuren (apolaire staart)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat zijn steroïden en geef enkele voorbeelden.

A

Steroïden zijn lipideachtige moleculen opgebouwd uit 4 koolstofringstructuren, vb: cholesterol, geslachtshormonen (progesteron, oestrogeen, testosteron)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Leg de biologische functie of belang van steroïden aan de hand van 4 voorbeelden.

A

Vitamine D: in de huid gevormd onder invloed van uv-straling van de zon, in de lever en nieren omgezet in actieve stof voor opname van calcium uit voedsel in de darmen

Galzouten: worden in de lever geproduceerd uit cholesterol, helpen bij de vertering van vetten

Geslachtshormonen (progesteron, oestrogeen, testosteron): ontwikkelen en handhaven van primaire en secundaire geslachtskenmerken, ook invloed op stofwisseling/metabolisme

Cholesterol: is een belangrijk onderdeel van dierlijk membraan, talrijke steroïden gemaakt vertrekkend van cholesterol (bovengenoemde en bijnierschorshormonen zoals cortisol, cortison aldosteron)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly