2B3 BUNDEL Flashcards

1
Q

Guillain-Barré syndroom
(GBS)

A

acute post-infectieuze polyradiculoneuropathie, gekenmerkt door:

snel progressieve parese van armen/venen en areflexie, gevoelstoornissen, respiratoire insufficientie en autonome dysfunctie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

MillerFishersyndroom
(MFS)

A

Eenvariant van GBS die wordt gekenmerkt door
ophthalmoplegie, ataxie en areflexie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

met wat behandel je SLE?

A

MMF (Immuunsuooressivum) ook Belimumab (tegen B-cellen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

andere naam voor GPA?

A

ziekte van Wegener (vasculitis ANCA)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

waarom is GBS anders dan normale auto- immuunziektes

A

vaker bij mannen
geen associatie binnen families
geen verbetering na corticosteroiden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

vell voorkomende oorzaken van mortaliteit binnen 5 jaar bij SLE

A

Orgaanfalen en infecties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

SLE risico hart en vaatziektes hvl x vergroot?

A

50x

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

GPA aangetaste organen

A

longen en nieren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

ANCA pathogenese

A

ANCA-geactiveerde neutrofielen hebben antistoffen tegen antigenen die zich bevinden in het cytoplasma van neutrofiele granulocyten bevinden. Ze gaan dan binden en dan gaat bij activatie die antigenen naar celmembraan presenteren en zo complement activerende factoren vrijmaken. hierdoor ontstaat inflammatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

actieve GPA behandeling (met long en nier betrokkenheid)

A

prednison en rituximab

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

meningitis bij neonaat

A

E. Coli

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

catheter-gerelateerde bloedbaaninfectie

A

Staphylococcus epidermidis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

AION (acute ischemische opticus neuropathie) meest waarschijnlijke diagnose

A

Arteriitis temporalis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

vaststellen osteomyelitis

A

probe to bone test
x/voet of MRI

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

wat is het verband tussen HIV-infectie en PJP (pneumocutis Jiroveci Pneumonie)

A

HIV leidt tot stoornis in T- en B-cel-gemedieerde immuniteit en dus tot hogere risico op PJP infectie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

PJP behandeling HIV patient

A

TMP-SMX en corticosteroiden, patienten met sulfa-allergie kan clindamycine + primaquine gebruikt worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

symptomen PJP (bij HIV patient)

A

kortademigheid
droge hoest
vermoeidheid
koorts
nachtzweten
gewichtsverlies

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

PJP behandeling NIET HIV patient

A

antibiotica (co-trimoxazol)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

kiemtheorie

A

ziektekiem veroorzaakt ziekte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

miasmatheorie

A

oorzaak epidemieen wordt in slechte lucht gezocht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

organen aangetast bij Sarcoidose

A

longen, huid ogen en lymfeklieren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

belangrijkste behandelindicatie Sarcoidose en bijwerkingen ervan

A

long? corticosteroiden
immunosuppresiva
tnf-a remmers

bijwerkingen: gewichtstoename/diabetes/hypertensie, osteoperose en infecties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

erythema nodosum + bihilaire lymfadenopathie

A

Löfgren syndroom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

bij tuberculose wordt in tegenstelling tot sarcoidose vaak positieve Auramine kleuring gezien

A

JUIST

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

bij tuberculose worden vooral necrotiserende granulomen gevonden

A

JUIST

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

genetische onderzoek bij koorts en blauw-rode knobbels scheenbenen en artritis en recidiverende uveitis

A

NOD2 (want dit gaat om ziekte van Blau)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

wat is antiphosfolipiden syndroom

A

teveel antistoffen tegen cardiolipine van het hart

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

behandeling APS

A

bij zwangerschap: Laagmoleculair heparine
normaal: Warfarine (Coumadin)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

APS symptomen

A

trombose, miskramen enneurologische verschijnselen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

wat gaat fout bij CF

A

terugresorptie van NaCL

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

waarom belangrijk om te sporten bij CF patienten

A

om sputum te klaren en goede conditie te behouden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

CFTR-eiwit

A

chloorkanaal

bij mensen met CF verminderd chloortransport. dit leidt tot verstoring van terugresorptie van NaCl en te veel zout in zweet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

CF behandeling

A

Orkambi

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Loodgieter

A

Legionella Pneumophila

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

vogel

A

chlamydia psittaci

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

schapen, geiten, runderen

A

Q koorts

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

welk virus kan een ernstige luchtweginfectie geven bij kinderen?

A

hMPV

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

op welk enzym van influenzavirus grijpt oseltamivir aan?

A

neuraminidase

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

PROVOKE

A

Plaats: hals/nek gebied
Rangschikking: diffuus (verdeeld)
Omvang: 30% hoofd/hals gebied
Vorm: vlekkerig
Omtrek: onscherp begrensd
kleur: rood
Efflorescenties: macula/

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

th1-systeem

A

virussen en bacterien (intracellulaire pathogenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

th2-systeem

A

parasitaire infecties en allergieen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

th17

A

extracellulaire pathogenen zoals bacterien en schimmels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

waardoor wordt psoriasis veroorzaakt

A

overactief th1 en th17 systeem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

ziekte van Behcet gen

A

HLA-B51

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

ROA (recurrent Oral Aphthous)

A

pijnlijke aften in de mond

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

hoe behandel je systemische sclerose

A

Prostacycline analoog, Mycofenolzuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

nifedipine

A

calcium-antagonist die wordt gebruikt bij vasculaire aandoeningen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

pyodermieen

A

pusvormende huidinfecties (vaak door grampositieve kokken)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

SSSS

A

staphylococcus scalded skin syndrome:
loslaten bovenste laag huid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

erythema migrans

A

huiduitslag bij ziekte van lyme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

anatomy huid

A

Dehuidbestaat uit de:

  1. Opperhuid (epidermis);
    ● Keratinocyten
    ● Melanocyten
    ● Langerhanscellen
  2. Lederhuid (dermis);
    ● Collageen;
    ● Elastine;
    ● Bloedvaten;
    ● Zenuwen;
    ●Haarfollikels/talgklieren/zweetklieren
  3. Subcutis.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

behandeling psoriasis

A

IL-23-remmer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

incubatie tijd van 14 dagen

A

rode hond

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

morbilliform

A

rode vlekjes en bultjes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

wat boeit niet bij stellen van diagnose bij exantheem

A

allergieen van patient

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
54
Q

systemische sclerose met digitale ulcus behandeling

A

Prostacycline analoog

55
Q

drie belangrijkste barrieres tegen infecties op de huid

A

hoornlaag, talg en huidflora

56
Q

risicofactoren ontwikkelen van erysipelas

A

verstoorde huidbarriere, oedeem, diabetes mellitus

57
Q

kenmerken eczema herpeticum

A

dodelijke infectie bij patienten met constitutioneel eczeem.
branderige pijn in het gezicht, perpetifore blaasjes en erosies

58
Q

medicamenteuze behandeling fenomeen van Raynaud

A

Calciumantagonisten

59
Q

levensbedreigende huidinfectie bij kinderen.
bacterie?
welke laag is er blaarvorming?
waarom blaarvorming?
kan het gekweekt worden uit de blaren?

A

staphylococcus aureus
stratum granulosum
toxinen geproduceerd door de bacterie
nee

60
Q

welke huidinfectie constitutioneel eczeem levensbedrijgend?
ziektebeeld?
diagnostiek?
wacht je op uitslag of meteen behandelen?

A

herpes simplex
eczema herpeticum
PCR
meteen starten antivirale therapie

61
Q

Köbner fenomeen bij psoriasis

A

ontstaan van psoriasis op plaatsen waar huid trauma heeft ondergaan

62
Q

cytokines psoriasis vulgaris

A

TNF-alpha, IL-17, IL-23

63
Q

psoriasis vulgaris wat voor soort ziekte is het?

A

een immuun gemedieerde huidaandoening

64
Q

ziekte van Lyme stadia

A

stadium 1: erythema migrans (lokaal)
stadium 2: huidlaesies (gedisseminiseerde infectie)
stadium 3: chronische gewrichtsklachten (late gedisseminiseerde infectie)

65
Q

diagnose ziekte van lyme test

A

serologisch onderzoek van bloed

66
Q

acuut reuma diagnose

A

recente infectie met Groep A streptokokken

67
Q

acute glomerulonefritis is een infectieuze complicatie van een streptokokkeninfectie na hematogene verspreiding van een invasieve stam

A

ONJUIST

68
Q

acute glomerulonefritis is een niet-infectieuze complicatie van een streptokokkeninfectie veroorzaakt door het neerslaan van immuuncomplexen van bacteriële antigenen en specifieke antistoffen in de glomeruli

A

JUIST

69
Q

acute glomerulonefritis treedt op na een streptokokkenfaryngitis met een invasieve stam. Daarom ontstaat dit beeld niet na een streptokokkenimpetigo want de stammen die dit beeld veroorzaken kunnen niet invasief worden

A

ONJUIST

70
Q

Contact allergische reacties treden meestal op 48-72 uur na blootstelling aan een
contactallergeen

A

JUIST

70
Q

wat zie je op huidbiopt van psoriasis

A

hyperproliferatie in epidermis

70
Q

koorts, forse keelpijn, grote tonsillen vuurrode keel, gezwollen lymfeklieren. amoxicilline werkt niet wat heeft ze?

A

EBV-infectie

71
Q

mutaties in flaggrine gen komen voor bij?

A

<50% van de patienten met constitutioneel eczeem

72
Q

LARISA

A

LOCATIE:
ACTIVITEITEN:
REIZIGER:
INCUBATIETIJD:
SYMPTOMEN:
AANVULLEND ONDERZOEK:

73
Q

Acute diarree zonder bloed zonder koorts reiziger

A

toxine producerende bacterien

74
Q

welke plasmodium soort veroorzaakt malaria tropica?

A

plasmodium falciparum

75
Q

welke plasmodium soort veroorzaakt malaria tertiana?

A

plasmodium vivax

76
Q

Welke afwijkende parameter in het bloedbeeld verwacht u zowel bij
dengue als bij malaria?

A

Trombopenie

77
Q

wat zijn mogelijke behandelingen voor bedwantsenbeten

A

antihistaminica en lage topische steroiden

77
Q

wat is de belangrijkste reden dat malaria tropica hoogste mortaliteit heeft?

A

sequestratie van geinfecteerde erytrocyten

78
Q

virologisch onderzoek

A

HCV-RNA

79
Q

diagnose hepatitis A

A

virusserologie. detecteren IgM en IgG antistoffen tegen hepatitis A. verhoogde geconjugeerde billirubine is ook indicatie

80
Q

redenen opkomende infectieziekten

A

meer dierhouderij
handel
klimaatopwarming
biodiversiteit
uitbuiting natuurgebieden

81
Q

hoe pak je opkomende infectieziekten aan?

A

goede surveillance
goede diagnose
berperken van ziekte en dood
wegnemen van onderliggende oorzaken

81
Q

ARBO klachten (dengue zika enzo)

A

rash en gewrichtsklachten

82
Q

stappen vaccin

A

preklinische fase dan klinischeonderzoeksfase met fase 1 2 en 3 onderzoek waarbij in proefpersonen gekeken wordt naar veiligheid, werking en bescherming

83
Q

Schistosoma haematobium

A

hematurie, blaascarcinoom, verminderde nierfunctie

84
Q

microcephalie meest beschreven

A

Zika

85
Q

symptoom ascaris lumbricoides

A

buikpijn obstructie en ondervoeding

86
Q

enterobius vermicularis (aarsmade) behandeling

A

mebendazol 100mg

87
Q

cytokine voor eosinofielen en de microorganismen die bestreden worden

A

IL-5 en parasieten

88
Q

welk cellen voor type 4 overgevoeligheidsreactie

A

T-cellen

89
Q

acute urticaria symptoom

A

benauwdheid

90
Q

nevencriteria constitutioneel eczeem

A

eczeem in de plooien
astma of hooikoorts
voorgeschiedenis droge huid
begin van de aandoening na 2 jaar

91
Q

hoe behandel je eczeem

A

corticosteroiden
emolliens
teer
wetwrap

92
Q

type 1 overgevoeligheid cytokines

A

IL-4 IL-5 IL-13

93
Q

Hoogmoleculaire (HMW) allergenen zijn gerelateerd aan persisterende bronchiale hyperreactiviteit

A

JUIST

94
Q

reactieve airway dysfunction syndrome (RADS)

A

eenmalige forse expositie aan irritantia

95
Q

PR-10 eiwitten allergene component

A

Bet v 7

96
Q

priming effect

A

neusslijmvlies wordt gevoeliger voor dezelfde hoeveelheid allergeen

97
Q

na een bije steek forse lokale reactie maar geen systemische verschijnselen wat doe je met hem?

A

aanraden preventiemaatregelen en eventueel orale steroiden

98
Q

latex allergie (ballon blazen) welke test doe je?

A

intracutane test

99
Q

type 1 testen

A

prick to prick test
skin prick test
intracutane huidtest

100
Q

type 4 test

A

patch test

101
Q

sclerodermie

A

telangiectasien

102
Q

testen fenomeen van raynaud

A

ANA test en nagelriemmicroscopie

103
Q

Bij de behandeling van Clostridium difficile infectie is de eerste keuze een oraal
antibioticum, zodat de spiegel in de darm hoog zal zijn

A

JUIST

104
Q

Bij de behandeling van een Clostridium difficile infectie is het belangrijk de antibiotica voor
de longontsteking te stoppen als dat kan.

A

JUIST

105
Q

Clostridium difficile infectie wordt veroorzaakt door toxine, daarom moet een antibioticum
gegeven worden dat de toxine bindt.

A

ONJUIST

106
Q

antibioticum water dunne diarree en buikpijn

A

metronidazol

107
Q

bronisolatie: contact

A

shorts en handschoenen

108
Q

bronisolatie: druppel

A

masker

109
Q

bronisolatie: aerogeen

A

FFP2 masker

110
Q

bronisolatie: Combinatie

A

handschoenen masker shorts

111
Q

Vanwege het sterke vermoeden op hepatitis A. meld je dit als behandelend arts alvast bij de GGD, voordat de uitslag bekend is

A

ONJUIST

112
Q

Zowel de behandelend arts als het laboratorium hebben de plicht om een positieve hepatitis A. uitslag bij de GGD. te melden

A

JUIST

113
Q

welke antibiotica zijn niet meer werkzaam tegen MRSA

A

Benzylpenicilline en cefazoline

114
Q

waarom toch uitbraak ondanks hoge vaccinatiegraad?

A

onvoldoende werkende vaccinatie
waning effect (na tijd effect verliezen)
clustering ongevaccineerden

114
Q

SIR-MODEL

A

geboorte en sterfte
levenslange immuniteit
leeftijdsstructuur

115
Q

hoe ontwikkelen patienten Graves

A

antistoffen tegen TSH receptor, stimulerend

116
Q

hoe ontwikkelen patienten Hashimoto

A

destructie van schildkliercellen

117
Q

cellen verantwoordelijk voor productie intrinsic factor en ziektebeeld als intrinsic factor niet meer wordt geproduceert

A

cellen: parietale cellen
ziektebeeld: pernicieuze anemie

118
Q

wat wordt veroorzaakt door groep A strep en wat niet?

A

wel:
impetigo
fasciitis necroticans
roodvonk

niet:
pseudomembraneuze colitis

118
Q

waarom heeft Plasmodium falciparum infectie een zeer ernstige beloop?

A

parasitiemie neemt exponentieel toe
sekwestratie van geinfecteerde erytrocyten
multi-orgaan valen in zeerk korte tijdsbestek

119
Q

hoe ontstaat perniceuze anemie?

A

Door antistoffen tegen intrinsieke factor en pariëtale cellen, wat leidt tot vitamine B12-tekort.

120
Q

Hoe werkt Rituximab bij GPA

A

bij GPA zijn antineutrofiele antistoffen pathogeen. Door rituximab worden B cellen opgeruimed, daardoor ook geen productie meer pathogene auto-antistoffen

121
Q

waarvoor zijn mrsa altijd resistent

A

penicillinen
cefalosporinen
carbapenems

122
Q

inhalatie allergenen heeft aantal contra-indicaties

A

cardiovasculaire aandoeningen
leeftijd
ernstige astma
immuun deficienties
gebruik beta-blokkers

123
Q

GPA, c-ANCA of p-ANCA?

A

c-ANCA

124
Q

meningitis bloedkweek

A

N. meningitidis

125
Q

rode vlekjes efflorescenties gezicht

A

papels, pustels comodomen

126
Q

behandeling late stadium ziekte van lyme

A

intraveneus dexamethason

127
Q

amoebenleverabces diagnostiek

A

serologie bloed

128
Q

beschrijf sensibilisatie fase van tyoe 1 allergie

A

eerste contact allergeen, APC, B cel stimulatie,: IgE synthese tegen allergeen: sensibilisatie fase IgE op de wand van de mestcel

129
Q

eiwit verantwoordelijk voor kruisreactie dieren

A

tropomyosine

130
Q

MRSA postief isolatie

A

strikte isolatie