2A1 week 1 Flashcards

1
Q

Wat zijn de 4 grote tumortypen?

A

Mammo, colon, niet-kleincellig long en hematologie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Kenmerken coloncarcinoom?

A

Deels erfelijk, grotendeels sporadisch
Pathogenese is maligne, premaligne en benigne
Vroeg stadium heeft geen symptomen
laat stage wordt onderverdeeld n rechts, links en rectum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Kenmerken mammacarcinoom?

A

Vaak te zien of te voelen
Mammografie -> echo -> biopt
Bij weefselonderzoek wordt er gekeken naar BR, ER, PR en Her-2

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat zegt de prognostische factor?

A

Voorspelt beloop ziekte zonder behandleing

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat zegt de predictieve factor?

A

Voorspelt beloop ziekte met behandeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Kenmerken longcarcinoom?

A

Bloed ophoesten is opvallend symptoom
Immunotherapie voor met PDL-1 -> T-ce;l kan tumor aanvallen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is er veranderd na WO II?

A

Meer geld voor medisch onderzoek kwam beschikbaar
Neurenbergcode voor ethisch onderzoek op mensen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is de dubbele toestemming?

A

toestemming van proefpersoon en toestemming van toetsingscommissie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat zijn de criteria van de toestemmingscommissie?

A

Proportionaliteit, nieuwe inzichten, subsidiariteit, juiste methodologie en informed consent

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Hoe zorgt nederland voor betaalbare zorg?

A

Sluismiddelen (regulatie vanuit VWS), deze kunnnen alleen worden gebruikt als ze uit de sluis komen (kunnnen niet worden voorgeschreven) waarvoor 50K per patient is bepaald

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is de NVMO criteria voor goede zorg?

A

Winst totale overleving is meer dan 12 weken of wist totale overleving met HR > 0,7

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is belangrijk voor de behandeling van kanker?

A

Conditie van de patient in de gaten houden: moet minimaal 60 scoren op de Karnofsky performance scale

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is een belangrijke behandeling voor de kanker in de toekomst?

A

Biomarkers geb ruiken om te kijken of de tumor hormoongevoleig is of niet -> bij hormoongevoelig kan eventueel hormoontherapie een behandeling kunnnen zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat zijn de voordelen van chemotherapie?

A

Goedkoop, veel evidence voor en is erg divers inzetbaar (o.a. pre- en postoperatief)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat zijn de nadelen van chemotherapie?

A

De korte/lange termijn effecten, eventueel lethale bijwerkingen en de beinvloeding van de kwaliteit van leven op de patient

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is het onderliggende probleem van AML?

A

Zorgt ervoor dat bloedcellen niet meer uitrijpen en vrijkomen in de bloedbaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is het LO bij AML in de DD?

A

Bloedonderzoek en beenmergpuncties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat zijn de symptomen bij presentatie AML?

A

Verdringing normale bloedaanmaak (bleek, trombopenie, koorts)
Toename witte bloedcellen
Extreme moeheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Is de therapie voor AML palliatief of curatief?

A

Curatief

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Hoe ziet de therapie van AML er ongeveer uit?

A

3-4 mnd chemo -> kijken naar effect -> bepalen of volgende stap nog een chemokuur is of auto-SCT/allo-SCT

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Hoelang duurt een chemokuur?

A

5-6 weken met opname, daarna is herstel heel belangrijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat is een sterke aanwijzing voor leukemie?

A

Onrijpe bloedcellijnen (komt normaal niet voor)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Welke cellen zijn pleuripotent en wat betekent dit?

A

Stamcellen, hoog delingspotentieel met weinig delingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Welke cellen zijn unipotent en wat betekent dit?

A

Progenitore cellen, beperkt delingspotentieel met veel delingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Kenmerken bloedvormende stamcellen?

A

Doen aan selfrenewal (zelfvermeerdering)
Relatief ongevoelig voor genotoxische invloeden
Verantwoordelijk voor lange termijn herstel van beenmerg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Wanneer kan stamceltransplantatie worden toegepast?

A

Na totale betsraling en hemo bij ziekte van hemapoietisch systeem (vaak alo-SCT)
Na solide tumoren met zware chemo te bestralen (meestal auto-SCT)
Experiment behandeling autoimmuun ziekten (auto-SCT)
Experiment gentherapie bij immuundeficienteis, stollingsziektes of rode bloedcel aandoeningen (auto-SCT)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Waar liggen stamcellen in het lichaam?

A

In niches (worden zo beschermd tegen toxische invloeden en gereguleerd) door stamcelhoming

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Waar ontwikkelen stamcellen zich in?

A

Wordt voorloper-EPO, voorloper-GSF of TPO (voorloper van bloedplaatjes)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Hoe ontwikkelen die voorlopercellen zich tot normale cellen?

A

Groeifactoren binden aan receptor van voorlopercel -> activatie processen in de cel -> celdeling en uitrijping

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Wat is leukemie?

A

Ontsporing van bloedcelvorming en geeft ongecontroleerde afbraak/aanmaak van niet/minder functionerende bloedcellen -> normale bloedcelvorming wordt onderdrukt -> infecties, anemie en bloedingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Kenmerken chronische leukemie?

A

Minder heftig symptomen veroorzaakt door uitgerijpte en functionerende leukemiecellen door defect in groeifactor
Kan overgaa in acute vorm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Kenmerken acute leukemie?

A

Accute symptomen door ophoping van niet-functionele cellen die bloedvorming onderdrukken door defect in groeifactor en in uitrijping

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Wat zijn de typen van leukemie?

A

Myeloid of lymfoid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Kenmerken myeloide leukemie?

A

Leukemiecellen met granylocytaire, monocytaire, erythoide of megakaryoblastaire kenmerken
AML, CML of acute promyelocytenleukemie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Kenmerken lymfoide leukemie?

A

Leukemiecellen met lymfoide kenmerken
ALL, CLL of plasmacelleukemie
Komt vooral voor bij kinderen (90% overleving)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Wat zijn oorzaken van de defecten in stamcellen?

A

Radioactieve straling, mutogene stoffen of erfelijkheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Hoe ziet de diagnostiek van leukemie eruit?

A

Morfologie, immunofenotypering, cytogenetica en moleculaire diagnostiek -> detecteren gendefecten en detecteren residu ziekte na behandeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Wat zijn de verschillende mutatiestadia:

A

Driver mutaties, subclonale mutaties en recidief mutaties (zijn belangrijk voor diagnose en therapie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Betekenis epidemiologie?

A

Wetenschap die het voorkomen en verspreiden van een ziekte in een bevolking bestudeert

40
Q

Waarvoor is kankersurveillance?

A

Ontwikkeling beoordelen en het effect van primaire en secundaire preventie (richtlijnadherentie en ondersteunne n beleidskeuzes)

41
Q

Wat is het voordeel van screenen?

A

Winst in levensjaren, laagstadium kanker, minder intensieve behandeling

42
Q

Wat is het nadeel van screenen?

A

Overdiagnose en overbehandeling

43
Q

Waarop worden overlevinsanalyses gebaseerd?

A

Absolute, ziektevrije en relatieve overleving

44
Q

Wat is het belanrijkste voor de vooruitgang van geneeskunde?

A

Klinisch interventie onderzoek

45
Q

Waarvoor is kankerregistratie?

A

Omvang kankerlast bepalen en de evolutie ervan te beoordelen (kankersurveillance)

46
Q

Kanker hallmarks?

A

Blijven delen
Remming ontwijken
Celdood weerstaan
Oneindige celdeling
Vorming van nieuwe bliedvaten
Invasie en metastase

47
Q

Wat houdt blijven delen in?

A

Tumor heeft geen groeifactor nodig of maakt groeifactor zelf, waardoor de receptor altijd geactiveerd is en de cel blijft delen

48
Q

Wat houdt remming ontwijken in?

A

Tumorcel schakelt groeiremmers uit waardoor hij niet geremd wordt in celdeling

49
Q

Wat houdt celdood weerstaan in?

A

Tumor schakelt apoptose uit

50
Q

Wat houdt oneindige celdeling in?

A

Tumor schaklet telomerase in, waardoor telomeren zich blijven aanvullen en de cel zich oneindig kan delen zonder DNA-schade

51
Q

Wat houdt vorming van nieuwe bloedvaten in?

A

Groeiende tumor heeft veel voedingstoffen nodig en stimuleert daarom de vorming van nieuwe bloedvaten (angiogenese)

52
Q

Wat houdt invasie en metastase in?

A

Tumor dringt weefsel binnen en doorbreekt basaalmembraan (invasie) en kan over en grote afstand transporteren via bloedvaten of lymfebanen om daar een nieuwe tumor te vormen (metastase)

53
Q

Wat ligt er in de omgeving van een tumor?

A

Tumor zit in een stroma en dat bevat bindweefsel, bloedvaten en ontstekingscellen die de tumor (endotheel) verzorgen

54
Q

Wat zijn de stappen van metastase (MET)?

A

migratie naar basaalmembraan -> verplaatsing ECM -> intravasatie -> transport in bloedbaan -> extravasatie en metastatic deposit -> kolonisatie en uitgroei

55
Q

Wat zijn de new hallmarks?

A

Genoom instabiliteit en mutaties
Tumorbevordende ontsteking
Deregulatie van energievoorziening
Ontsnapping aan imuunsysteem

56
Q

Wat houdt genoominstabiliteit en mutaties in?

A

Zijn heel veel mutaties in een tumorcel, tumor schakelt DNA reparatie uit

57
Q

Wat houdt tumorbevordende ontsteking in?

A

Chronische ontstekingen kunnen tumorbevorderend zijn -> tumor gebruikt immuuncellen om stroma naar hand te zetten en metastase en invasie worden bevorderd door macrofagen en granulocyten

58
Q

Wat houdt regulatie van energievoorziening in?

A

tumorcellen leven van glycolyse (is anearoob)

59
Q

Wat houdt ontsnapping aan immuunsysteem in?

A

Veel mutaies die het immuunsysteem kan herkennen en eliminereen -> tumor activeert mechanismen waardoor het immuunsysteem minder goed werkt

60
Q

Hoeveel RNA en polypeptiden kunnen er uit 1 DNA streng gemaakt worden?

A

2 RNA’s en 6 polypeptiden

61
Q

Welk DNA bevat een 3’ ongetransleerd gebied?

A

cDNA

62
Q

Hoe worden familaire tumoren overgeerfd?

A

Dominant door ressecieve mutaties

63
Q

Wat is de volgorde van DNA-polymerase en DNA-synthese?

A

Polymerase van 3’ naar 5’ en synthese andersom

64
Q

Wat is de G1-fase?

A

Voorbereiding op celdeling, toename cytoplasma en eiwitaanmaak

65
Q

Wat is de S-fase?

A

Kern DNA replicatie eb chromosoom verdubbeld

66
Q

Wat is de G2-fase?

A

Eiwitten worden gemaakt voor voorbereinding kern- en celdeling

67
Q

Wat is de M-fase?

A

Mitose

68
Q

Waaruit bestaat de M-fase?

A

Pro- -> meta- -> ana- -> telofase en celdeling

69
Q

Profase?

A

Chromatine condenseert tot chromatiden en verdwijnen van kernmembraan

70
Q

Metafase?

A

Chromosomen samen in equatoriale valk van cel

71
Q

Anafase?

A

Chromosomen van chromosomenpaar worden naar tegenovergestelde polen getrokken

72
Q

Telofase?

A

Chromosomen minder compact, kernmembraan ontstaat weer

73
Q

Opbouw plaveisel epitheel?

A

Stratum carneum -> stratum lucidum -> stratum granulaosum -> stratum spinosum -> stratum basale (proliferatie epithiale stamcellen)

74
Q

Wat geeft polariteit?

A

Tight juctions

75
Q

Wat zijn de soorten epitheel?

A

Klier (muceus, koolhydraatrijk slijm), eenlagig, plaveisel, sereus (eiwitrijk secreet), kubisch en cylindrisch

76
Q

Wat heeft meeste proliferatieve activiteit bij pregenitoire cellen?

A

Groeifactoren

77
Q

Waar ontstaan longcarcinomen?

A

95% ontstaat uit bronchiaal of alveolair weefsel en 5% is wildgroei

78
Q

Waardoor ontstaan veel onschuldige mammaafwijkingen?

A

Knobbeltjes veroorzaakt door veranderingen van bind- en klierweefsel

79
Q

Wat is de bekleding van de bronchi wand?

A

Trilhaarepitheel, slijmbekercellen, basale cellen, clubcellen en neuroendocriene cellen

80
Q

Waardoor wordt de alveoli bekleed?

A

97% door type 1 pneumocyten, maar 2x zoveel pneumocyten type 2 cellen

81
Q

Wat is de functie van surfactant?

A

Oppervlaktespanning verlagen

82
Q

Wat zorgt voor zwart pigment in de longen?

A

Antracose

83
Q

Wat zijn de hoofdgroepen van kwaadaardig longcarcinoom?

A

Plaveiselcelcarcinoom, ademocarcinoom, grootcellig carcinoom en kleincellig carcinoom

84
Q

Wat is het verschil tussen kleincellig en niet-kleincellig carcinoom?

A

Kleincellig heeft meer uitzaaiingen en kan daardoor ook niet chirurgisch verwijderd worden

85
Q

Wat zijn de risicofactoren voor longcarcinoom?

A

Roken, asbast, ioniserende straling en zware metalen

86
Q

Hoe kan hypercalcemie ontstaan?

A

paraneoplastisch verschijnsel (door bioactieve stoffen van longtumor) of door botmetastase van longtumor met botafbraak

87
Q

Wat zijn exocrienen klieren?

A

Speeksel-, zweet-, mammaklieren, prostaat en exocriene pancreas

88
Q

at zijn endocriene klieren?

A

hypofyse, bijnieren, schildklier en eilandjes van Langerhans

89
Q

Wat zijn de epithiale structuren van mammaklierweefsel?

A

Binnenste laag produceert secreet, buitenste laag is myoepitheel

90
Q

Wat is de meest voorkomende mammacarcinoom?

A

Ductaal (80%) en is licht op HE-kleuring
Fibroadenoom (teveel bindweefsel) is vaak goedaardige tumor

91
Q

Hoe ontstaat een vastere consistentie van carcinoom?

A

door desmoplasie afzetting (stromale reactie met bindweefsel)

92
Q

Hoe ontstaat acute leukemie?

A

Door ophoping van blasten

93
Q

Wat is de vorm van al deze blasten?

A

Relatief groot, grote kern en basofiel cytoplasma

94
Q

Wat wordt gebruikt bij de immunofenotypering van leukemische cellen?

A

Gekeken naar antistoffen, specifieke enzymen en CD-markers

95
Q

Wat zijn de rijpste stadia voor de proliferatie?

A

Erytrocytair: polychromatische erytroblast
Lymfatisch: alle ontwikkelingsstadia
Granulocytair: myelocyt

96
Q

Hoe zijn leukemische T-cellen te herkennen?

A

Homogeen beeld