2A1 HC week 1 Flashcards

1
Q

geneesmiddelenmarkt in NL

A
  • NVMO kijkt naar clinical benefit, VWS kijkt puur naar geld
  • als een geneesmiddel wat betreft kosten, klinisch effect en aantal patiënten uit balans is wordt het in de sluis geplaatst
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

klachten bij toename witte bloedcellen

A

hyperviscositeit van bloed
* neurologische symptomen (hoofdpijn, duizeligheid, bloedingen, visusstoornissen)
* pulmonale symptomen (dyspnoe, bloedingen)
* nierinsufficiëntie
* mucosale bloedingen
* trombose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

symptomen bij presentatie acute myeloide leukemie (AML)

A
  • t.g.v. verdringing van normale bloedaanmaak in beenmerg
  • t.g.v. toename witte bloedcellen in bloed
  • t.g.v. extra medullaire lokalisatie van leukemie
  • t.g.v. vrijkomen toxische stoffen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

de sluis

A

maatregel vanuit de overheid voor
* macrokosten >20 miljoen per jaar
* behandelkosten per patiënt >50.000 per jaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

extramedullaire lokalisaties acute leukemie

A

lever en milt, lymfeklieren, centraal zenuwstelsel, huid, tandvlees

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

behandeling acute myeloide leukemie

A

3x chemokuur (+ eventueel targeted therapy voor mutaties) waarvan 2e kuur intensiever, daarna afhankelijk van patiënt nog meer chemo, autologe stamceltransplantatie of allogene stamceltransplantatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

tumor lysis syndroom

A

lysis (kapotgaan) van maligne cellen zorgt voor ophoping van urinezuur, kalium en fosfaat met als gevolg nierunsifficiëntie, dyspnoe, hartritmestoornissen, insulten.
Komt ook voor bij begin van chemo, wordt medicatie voor gegeven tijdens behandeling.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

ontwikkeling lymfatische cellen

A

lymfeklieren: B en T
thymus: T

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

eigenschappen bloedvormende stamcellen

A
  • zelfvermeerdering
  • pluripotent
  • hoge delingspotentie, lage delingsfrequentie
  • relatief ongevoelig voor genotoxische invloeden (bestraling, chemotherapie, reactieve zuurstof in cel)
  • verantwoordelijk voor lange termijn herstel van beenmerg en bloedcelvorming bij stamceltransplantatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

eigenschappen voorlopercellen

A
  • geen (of beperkt) vermogen tot zelfvermeerdering
  • beperkt in ontwikkeling tot 1 (unipotent) of enkele (multipotent) bloedceldifferentiatielijnen
  • hoge delingsfrequentie (veel dochtercellen), beperkte delingspotentie
  • gevoelig voor genotoxische invloeden (bestraling, chemotherapie, reactieve zuurstof in cel)
  • verantwoordelijk voor korte termijn herstel van bloedcelvorming bij stamceltransplantatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

leukemie

A

kwaadaardige (meestal levensbedreigende) ontsporing van de bloedcelvorming. Er is een ongecontroleerde aanmaak/gereduceerde afbraak van niet of verminderd functionele bloedcellen. De normale bloedcelvorming wordt onderdrukt waardoor infecties, anemie en bloedingen optreden. Leukemie ontstaat door genetische defecten in de bloedvormende stamcellen. Radioactieve straling, mutagene stoffen en erfelijke factoren spelen hier een rol bij.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

chronische leukemie

A

chronische, aanvankelijk minder levensbedreigende symptomen, veroorzaakt door ophoping van (gedeeltelijk) uitgerijpte en (deels) functionele leukemiecellen, die de normale bloedcelvorming in ernstige mate remmen
* defect in groeiregulatie
* chronische leukemie kan overgaan in acute leukemie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

acute leukemie

A

acute symptomen, veroorzaakt door ophoping van niet-functionele cellen (meestal blasten) die de normale bloedcelvorming ernstig onderdrukken
* defecten in groeiregulatie en uitrijping/differentiatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

myeloide leukemie

A

leukemiecellen dragen kenmerken van granulocytaire, monocytaire, erythroide of megakaryoblastaire cellen.
* voorbeelden: acute myeloide/myeloblastaire leukemie (AML), chronische myeloide leukemie (CML), acute promyelocytenl eukemie (APL)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

lymfoide/lymfatische leukemie

A

leukemiecellen dragen kenmerken van lymfoide cellen
* voorbeelden: acute lymfoblastaire leukemie (ALL), chronische lymfoblastaire leukemie (CLL), plasmacel-leukemie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

overleving in relatie tot chromosomale afwijkingen bij AML

A
  • inv(16), t(15;17), t(8;21) -> gunstig
  • normaal karyotype -> standaard
  • complexe abnormaliteiten, monosomie 7, 7q- -> ongunstig
14
Q

klinische toepassing stamceltransplantatie

A
  • beenmergherstel na totale lichaamsbestraling en chemotherapie bij ziekten van het hematopoietisch systeem (meestal allo-SCT)
  • beenmergherstel bij patiënten met solide tumoren die zware chemotherapie hebben ondergaan (auto-SCT)
  • experimenteel: behandeling van auto-immuunziekten, gentherapie (auto-SCT)
15
Q

hallmark 1

A

blijven delen
Er zijn groeifactoren nodig om de cel tot deling aan te zetten via een groeifactorreceptor. Een tumorcel maakt zelf groeifactor aan of heeft geen groeifactor nodig voor activering van celdeling.

16
Q

hallmark 2

A

remming ontwijken
Normale cellen luisteren naar signalen die de groei remmen, tumorcellen schakelen deze groeiremmers uit. Een voorbeeld hiervan is het RAS-eiwit, normaal wordt het geactiveerd door de receptor en wordt het direct weer uitgezet. Er zijn mutaties in het RAS-eiwit die ervoor zorgen dat het RAS-eiwit niet meer uitgezet kan worden, m.a.g. meer proliferatie.

17
Q

hallmark 3

A

celdood weerstaan
Normale cellen kunnen allerlei mechanismen activeren die tot celdood leiden, dit zet cellen aan tot apoptose. Een tumor schakelt de signaalroute richitng apoptose uit.

18
Q

hallmark 4

A

oneindige celdeling
Normale cellen (m.u.v. stamcellen) kunnen slechts een bepekt aantal keer delen doordat de telomeren bij elke celdeling iets korter worden, als de telomeren op zijn stopt de cel met delen. Een tumor schakelt de telomeerverlenging weer in (net zoals stamcellen), waardoor cellen oneindig door kunnen blijven delen.

19
Q

hallmark 5

A

vorming van nieuwe bloedvaten (angiogenese)
Een groeiende tumor heeft veel voedingsstoffen nodig en zal dus de angiogenese stimuleren. De tumor moet de ‘directe omgeving’ ondersteunend maken aan groei. Bij voldoende angiogene groeifactor(en) ontstaat de angiogene switch.

20
Q

stroma

A
  • directe omgeving van de tumor (microscopisch), ondersteunt de tumor en zorgt voor zuurstofaanvoer
  • ondersteunend, niet-neoplastisch bindweefsel, bloedvaten en ontstekingscellen
  • stromacellen: endotheel, fibroblasten, ontstekingscellen
21
Q

hallmark 6

A

invasie en metastasering
Veel epitheliale tumoren ondergaan een zgn. EMT (epitheliale mesenchymale transitie), dit treedt op na invasie (kernbegrip: plasticiteit). Metastasering kan ook via lymfebanen, voor uitgroei op een metastase plek is MET (mesenchymale epitheliale transitie) nodig.

22
Q

hallmark 7

A

genoominstabiliteit en mutaties
Een tumorcel moet veel mutaties hebben, dit wordt normaal tegengegaan door DNA-reparatiemechanismen. Bij een tumor wordt de reparatie pathway uitgeschakeld/minder effectief met als gevolg genoominstabiliteit en dus nog meer mutaties.

23
Q

hallmark 8

A

deregulatie van de energievoorziening
Tumorcellen leven vooral van de glycolyse. Aerobe glycolyse geeft snel delende tumorcellen metabole intermediairen die nodig zijn voor de synthese van cellulaire componenten (waardoor snelle groei mogelijk is). Mitochondriale oxidatieve fosforylering doet dat niet, maar geeft wel maximale energie opbrengst.

24
Q

hallmark 9

A

tumor-bevorderende ontsteking
Al lang is bekend dat bv. chronische ontstekingen tumorbevorderend kunnen zijn (bv. schistosomiasis kan blaascarcinoom geven). Tumoren ‘gebruiken’ immuuncellen om stroma naar ‘hun hand om te zetten’, vooral macrofagen en granulocyten kunnen bevorderend zijn voor invasie en metastasering.

25
Q
A
26
Q

hallmark 10

A

ontsnapping aan het immuunsysteem
Tumorcellen hebben veel mutaties, dit geldt natuurlijk ook voor virusveroorzaakte tumoren (ca 5%). Het immuunsysteem kan deze herkennen en elimineren (immunosurveillance). Cytotoxische T-cellen en dendritische cellen zijn belangrijk voor de immunosurveillance. Tumoren activeren vaak mechanismen die het immuunsysteem minder actief maken (immune evasion).