281 288 . Flashcards
1
Q
Occidere
A
-o occidi occisum doden
2
Q
Petere
A
-o petivi petitum gaan naar vragen
3
Q
Numquam
A
Bijwoord nooit
4
Q
Procul
A
Bijwoord ver van ver
5
Q
Contra
A
+acc voorzetsel tegenover
6
Q
Intra
A
+acc voorzetsel binnen
7
Q
Ecce
A
Tussenwerpsel kijk!
8
Q
Postquam
A
Ondersch voegwoord nadat