2.1 t/m 2.5 & 3.1 t/m 3.6 Flashcards
erörtern
bespreken
gewiss
zeker
nützen
van nut zijn
schlagartig
opeens
die Verlogenheit
leugenachtigheid
der Bahnfahrer
treinreiziger
die Befürchtung
vrees
beschwichtigen
kalmeren
gestikulieren
gebaren
der Kampfschrei
strijdkreet
lächeln
glimlachen
der Rohrstock
rieten stokje
sabbern
kweilen
seltsam
eigenaardig
der Sitz
de stoel
der Zugabteil
treincoupé
der Durchblik
begrip
das Spital
ziekenhuis
das Staunen
verbazing
angemessen
gepast
ausgesetzt sein
blootgesteld worden aan
das Bedürfnis
behoefte
beeinträchtigen
belemmeren
beobachten
waarnemen
bilden
vormen
die Erkrangkung
het ziek worden
erregend
opzienbarend
der Kampf
strijd
die Kneipe
kroeg
das Verbrechen
misdaad
verschwinden
verdwijnen
aufputschen
oppeppen
ausgerechnet
juist
dauerhaft
duurzaam
ebenbürtig
gelijkwaardig
die Erschöpfung
uitputting