21-22 her Flashcards

1
Q
  1. Hoe wordt de groep ziektebeelden genoemd die ontstaan als gevolg van een innate immuunrespons tegen lichaamseigen
    antigenen? (1p)
  2. Hoe wordt de groep ziektebeelden genoemd die ontstaan als gevolg van een adaptieve immuunrespons tegen
    lichaamseigen antigenen? (1p)
  3. Geef van beide groepen ziektebeelden een voorbeeld. (2p)
A
  1. auto-imflammatoire ziekten
  2. auto-immuun ziekte
  3. medittereane periodieke koorts en diabetes type 1
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Na een valpartij in de speeltuin is een schaafwond ontstaan. In deze schaafwond zijn bacteriën en vuil (zoals zandkorrels) terechtgekomen.
Eén van de celtypen die naar de schaafwond worden gerekruteerd, zijn neutrofiele granulocyten.
Voor welk(e) van de onderstaande bacteriën of deeltjes geldt dat neutrofiele granulocyten een belangrijke bijdrage leveren
aan de fagocytose daarvan?
A grampositieve bacteriën
B gramnegatieve bacteriën
C vuildeeltjes

A

ab

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Geef voor de volgende factoren aan waar zij vandaan komen

interleukine 1 (IL-1)
complement factor 3 (C3)

A

IL-1 komt van lokale ontstekingscellen en complement komt van lever

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

autocrien
paracrien
endocrien

A
  1. uitgescheiden moleculen hebben effect op zelfde cel
  2. uitgescheiden moleculen hebben effect op cellen in de buurt
  3. uitgescheiden moleculen hebben effect over cellen in het hele lichaam door transport via bloed bijv
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Voor welk van de volgende celtypen geldt, dat aanwezigheid daarvan in een histologisch preparaat waarin een
ontstekingsreactie te zien is, wijst op een acute of actieve ontsteking?
A Lymfocyt
B Macrofaag
C Basofiele granulocyt
D Eosinofiele granulocyt
E Neutrofiele granulocyt.

A

e

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Je ben internist, en ziet een patiënt, waarvan in de differentiaal diagnose de ziektebeelden colitis ulcerosa en de ziekte van Crohn staan.
In het pathologierapport van de darmbiopten lees je dat er een chronische ontsteking met veel granulomen is gevonden.
Welke van deze twee ziekten is nu waarschijnlijker en waarom? (2p)

A

Geef je antwoord in maximaal 25 woorden.
De ziekte van Crohn, want dit gaat veel vaker gepaard met het vinden van granulomen in darmbiopten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Geef voor elk van de volgende tumoren aan of de kans op het ontstaan hiervan wel of niet verhoogd is als gevolg
van de chronische ontsteking veroorzaakt door Helicobacter pylori.
Tumor wel of niet een verhoogde kans
Adenoomcarcinoom van de
maag
Maligne B-cel lymfoom van de
maag

A

beide wel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Tussen de structuur van MHC klasse I en II moleculen bestaan zowel overeenkomsten als verschillen.
Wat is een overeenkomst tussen MHC klasse I en MHC klasse II moleculen?
A beide bevatten een alfa1- en een alfa2-domein
B beide bevatten een beta1- en een beta2-domein
C beide bevatten een alfa- en een beta-keten
D beide bevatten een beta2-microglobuline

A

A

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q
  1. Aanwezigheid van IL-4 zorgt ervoor dat Th0-lymfocyten differentiëren tot
  2. Aanwezigheid van IL-12 en IFN-gamma zorgt ervoor dat Th0-lymfocyten differentiëren tot
  3. Aanwezigheid van IL-6 en TGF-beta zorgt ervoor dat Th0-lymfocyten differentiëren tot
  4. Aanwezigheid van IL-6 en IL-21 zorgt ervoor dat Th0-lymfocyten differentiëren tot
A

1.th2
2. th1
3. th17
4. tfh

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Welk of welke van de volgende processen vindt / vinden plaats tijdens de follikelcentrumreactie?
A Junction diversiteit
B V(D)J-recombinatie
C Somatische hypermutatie
D Isotype switching

A

cd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Geef voor elk van de onderstaande functies aan of dit een primaire functie is van de in de dunne darm gelegen platen van
Peyer.

Het onderdrukken van immuunresponsen door het stimuleren van regulatoire B-cellen
Het onderdrukken van immuunresponsen door het stimuleren van regulatoire T-cellen
Het stimuleren van IgA productie tegen voedselantigenen
Het stimuleren van IgE productie tegen voedselantigenen

A

2 en 3

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Geef voor elk van de volgend virussen aan of dit een verwekker van een zoönose kan zijn.
hepatitis C virus
hepatitis E virus
West Nile virus
Herpes B virus

A

alles behalve hbc

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Fagocytose van bacteriën door immuuncellen leidt vaak tot de dood van de gefagocyteerde bacteriën. Bacteriën beschikken echter over
verschillende mechanismen om fagocytose en vertering te ontwijken. Zo kunnen gonokokken (Neisseria gonorrhoeae) bijvoorbeeld de
activatie van interferonen (IFN) remmen.
Noem drie andere mechanismen waarmee bacteriën fagocytose en vertering kunnen ontwijken

A
  1. remming van activatie interferonen
  2. bacterie kan kapsel hebben
  3. aanmaak toxinen
  4. remmen fagosoom lysosoom fusie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

A Bacterie
B Virus
C Schimmel
D Parasiet
1 Eiwitmantel
2 Voortplanting door sporen
3 Grootte: 60 nm
4 Grootste soorten >1 meter lang
5 Enkelstrengs of dubbelstrengs
6 Plasmiden
7 Binaire deling
8 Voor ontwikkeling afhankelijk van gastheer
koppel

A

bacterie: plasmiden, binaire deling
virus: eiwitmantel, 60 nm, enkel of dubbelstrengs
schimmel: voortplanting door sporen
parasiet: groter dan 1 m en voor ontwikkeling afhankelijk van gastheer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Een 28 jarige Nederlandse man meldt zich bij de huisarts met klachten van bloederige diarree na een rondreis door Indonesië.
Welk van onderstaande gastro-intestinale parasitaire infecties is de meest waarschijnlijke oorzaak van deze klachten?
A Amoebendysenterie
B Cryptosporidiose
C Giardiasis

A

A

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Een 70 jarige vrouw meldt zich op de spoedeisende hulp in verband met een hemiparese rechts bij een CVA en ze wordt opgenomen op de
afdeling neurologie. Routinematig was op de SEH reeds een urinekweek afgenomen en nu blijkt hierin een Enterococcus faecalis te groeien.
Patiënte heeft geen koorts en geen klachten bij het plassen.
Wat is het juiste beleid ten aanzien van de enterokok in de urine?
A Starten met antibiotica, want het gaat om een kwetsbare patiënte en Enterococcus faecalis is een virulent micro-organisme.
B Starten met breedspectrum antibiotica, want het betreft een kwetsbare patiënt en wellicht spelen er nog andere microorganismen een rol naast de gekweekte Enterococcus faecalis.
C Afwachten. Patiënte heeft geen klachten van een urinew

A

c

17
Q

Welke van de volgende beweringen over toxoplasmose-serologie is of welke zijn juist?
A met IgG antistoffen tegen toxoplasmose toon je een acute toxoplasmose infectie aan.
B Met IgM antistoffen tegen toxoplasmose toon je een acute toxoplasmose infectie aan.
C IgG antistoffen tegen toxoplasmose blijven meestal levenslang aantoonbaar.
D IgM antistoffen tegen toxoplasmose blijven meestal levenslang aantoonbaar.

A

bc

18
Q

Zet de volgende testen in de juiste volgorde, te beginnen met de test die na een primaire HIV infectie als eerste positief is,
en eindigend met de test die als laatste positief is.

A

eerst pcr, dan antigeen, dan antistof dan western blot

19
Q

HBV en HCV kunnen beide chronische leverontsteking veroorzaken.
Welke bewering is juist?
A De immuunregulerende capaciteit van de lever zorgt er voor dat er geen type I interferonen worden geproduceerd als gevolg
van een HBV/HCV infectie.
B HBV induceert een type I response in de lever maar remt het effect van de interferonen op T cellen.
C HCV infectie resulteert in een meerderheid van de volwassenen in een chronische infectie gekenmerkt door een ineffectieve
antivirale T cel respons.

A

c

20
Q

Noem drie manieren om, bij de behandeling van een virusinfectie, antivirale resistentie te voorkomen / tegen te gaan. (3p)

A

Antw. (1p per juist antwoord)
1. Gebruik de juiste dosering en de juiste behandelduur van het geneesmiddel.
2. Gebruik een antiviraal geneesmiddel met een hoge genetische barrière tegen resistentie.
3. Gebruik een combinatie van antivirale geneesmiddelen zodat de genetische barrière tegen resistentie van het regime hoger word

21
Q

Je bent huisarts. Een moeder komt met haar zoon van 1 jaar bij je op het spreekuur. Hij gaat sinds een half jaar naar een kinderdagverblijf
en heeft nu voor de derde keer last van een loopneus (wit snot), verhoging en met name in de ochtend hoesten. De klachten duren nu 3
dagen. Hij slaapt onrustig en eet en drinkt minder.
Noem vier virussen die dit beeld kunnen geven.

A

rhinovirus, corona virus, rs virus en adeno virus en hmp

22
Q

De huidige SARS-CoV-2 vaccins beschermen slechter tegen nieuwe varianten zoals omicron.
Waardoor wordt dit veroorzaakt?
A Door een verminderde respons van NK-cellen tegen de omicronvariant.
B Door een verminderde respons van T-cellen tegen de omicronvariant.
C Door een verminderde respons van B-cellen tegen de omicronvariant.
D Door een verminderde respons van macrofagen tegen de omicronvariant.

A

C

23
Q

Welk of welke van de volgende beweringen over meningokokken of meningokokkensepsis is of zijn juist?
A Een meningokokkensepsis is altijd goed te herkennen.
B Bij niet-wegdrukbare rode plekjes op de huid moet een arts aan meningokokken denken.
C Bij een meningokokkensepsis is de stolling meestal gestoord.
D Meningokokken zijn commensalen van de bovenste luchtwegen.

A

bcd