2. Macronutriënten en micronutriënten Flashcards
Noem eens drie soorten macronutriënten
- eiwitten
- koolhydraten
- vetten
Hoeveel aminozuren bestaan er en hoeveel daarvan zijn essentieel?
Er zijn 20 aminozuren, waarvan 9 essentieel
Noem eens voorbeelden van een eiwittekort
haarverlies, ruwe huid, verlies aan spierspanning en kracht, bloedarmoede, chronische infecties, vermoeidheid en slechte wondgenezing, maar ook op emotioneel vlak kan dit effect hebben (tryptofaan is de bouwstof om serotonine aan te maken)
Noem de 9 essentiële aminozuren
- histidine
- isoleucine
- leucine
- lysine
- methionine
- fenylalanine
- threonine
- tryptofaan
- valine
Eiwitten zijn opgebouwd uit aminozuren. Dit zijn moleculen die een aminogroep (NH2) en een carboxylgroep (COOH) bevatten. Ook bevat het een restgroep (R). De restgroep is voor elk aminozuur hetzelfde. Waar of niet waar?
Niet waar, de restgroep (R) is voor elk aminozuur anders. De R-groep bepaalt de chemische eigenschappen van een aminozuur.
Hoe heten de volgende eiwitten:
- eiwitten met 2 aminozuren
- eiwitten met 3 aminozuren
- eiwitten uit minder dan 10 aminozuren
- eiwitten met een keten van meer dan 50 aminozuren
- dipeptiden
- tripeptiden
- oligopeptiden
- proteïnen
Hoe worden eiwitten aan elkaar verbonden?
Doordat de carboxylgroep van het ene aminozuur een binding vormt met de groep van een ander aminozuur.
dit is een peptinebinding waar water (H2O) bij vrij komt.
Welke stelling is juist?
I Plantaardige eiwitten zijn superieur voor spieropbouw omdat deze rijk zijn aan L-Leucine.
II BCAA is een groep aminozuren, bestaande uit leucine, isoleucine en valine, die zorgt voor weefsel- en spierherstel na sportbeoefening en ziekte
I: onjuist: het moet zijn: dierlijke eiwitten
II: juist
Een koolhydraat bestaat uit suikermoleculen. Waar of niet waar?
Waar. Suikers zijn het scheikundige synoniem van koolhydraten.
Welke stelling is juist?
I Monosachariden zijn de enkelvoudige suikers die bestaan uit één suikermolecuul. Deze hoeven niet meer te worden afgebroken in het lichaam. Voobeelden zijn glucose, fructose, galactose, mannose etc.
II Disachariden zijn suikers die uit precies 2 koolhydraateenheden bestaan: 2 met elkaar verbonden monosachariden. Enkele voorbeelden zijn lactose, maltose, sacharose
III Polysachariden bestaan uit meer dan 10 suikermoleculen, zoals zetmeel en glycogeen
I: juist
II: juist
III: juist
Wat zijn vezels?
De koolhydraten die je lichaam niet kan afbreken
Welke stelling is juist?
I Hoe lager de GI, hoe sneller de afbraak verloopt en hoe sneller het lichaam de suiker kan gebruiken als energiebron.
II Voedingsmiddelen met een GI van meer dan 70 laten de bloedsuikerspiegel snel stijgen, tussen de 55 en 70 is dat een middelmatige stijging en onder de 50 wordt gezien als laag
I: Onjuist. Het is hoe HOGER de GI, hoe sneller de afbraak verloopt en hoe sneller het lichaam de suiker kan gebruiken als energiebron
II: juist
Als je veel koolhydraten eet met een hoge GI en het lichaam kan de brandstof niet onmiddellijk gebruiken voor verbranding, wat gebeurt er dan mee?
De overtollige glucose moet worden weggewerkt uit de bloedbaan. De alvleesklier gaat insuline produceren om het teveel aan glucose uit de bloedbaan te pompen en in de vorm van glycogeen op te slaan als reserve in de lever en de spieren. En als die reserves vol zijn, zet het lichaam de overtollige glucose om in vet.
Waarom geven je hersenen een alarmsignaal af aan het lichaam om opnieuw suikers tot zich te nemen bij een tekort aan suiker in het bloed (hypoglekemie)?
omdat de hersenen glucose gebruiken als brandstof
Insulineresistentie is vaak de veroorzaker van overgewicht. Noem eens 3 orthomoleculaire stoffen die helpen bij het stabiliseren van de bloedsuikerspiegel
- chroom
- alfa-liponzuur
- magnesium
Over welke macro-nutriënt gaat dit?
- ze leveren energie
- ze dragen bij aan de spijsvertering
- doen dienst als smeermiddel in gewrichten
- helpen bij de opname van vetoplosbare vitamines
- vormen bouwstenen voor de aanmaak van hormonen
- zijn belangrijk voor het goed functioneren van het immuunsysteem en het zenuwstelsel
- bieden bescherming tegen ontstekingen, hart- en vaatziekten en remmen tumorgroei af
- spelen een belangrijke rol bij de opbouw van het celmembraan
- én zijn cruciaal voor de onderlinge communicatie tussen cellen
Vetten
Wanneer spreken we van een verzadigd vetzuur?
Als alle bindingsmogelijkheden van het vetzuur zijn voorzien van een waterstofatoom
Wanneer spreken we van een onverzadigd vetzuur?
Als het vetzuur nog wel ongebruikte bindingsmogelijkheden heeft. Met zulke ongebruikte bindingsmogelijkheden houden de koolstofatomen elkaar vast, zodat een dubbele binding in de koolstofketen ontstaat. Is er één binding, dan is het enkelvoudig onverzadigd. Zijn er meerdere bindingen, dan meervoudig onverzadigd.
Middellange vetzuurketens spelen een belangrijke rol in het goed functioneren van het zenuwstelsel en de immuniteit. Hoe verwerkt je lichaam ze?
Je lichaam slaat middellange vetzuurketens niet op als vetweefsel maar verbrandt ze onmiddellijk in de lever.
Wat is de functie van korteketenvetzuren?
Hun rol beperkt zich vooral tot de (dikke) darm die bij voorkeur korteketenvetzuren als energiebron gebruikt.
Waar zitten korteketenvetzuren in?
De korteketenvetzuren zijn afkomstig van darmbacteriën, die (prebiotische) vezels als energiebron gebruiken.
Hoeveel essentiële omega 3-vetzuren zijn er?
Maar één: alfalinoleenzuur
Noem 3 belangrijke omega 3 vetzuren
1 Alfalinoleenzuur
2 DHA
3 EPA