2 Flashcards

1
Q

Wat is een typisch symptoom van een blaassteen?

A

strangurie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is een typisch symptoom van een niersteen?

A

flankpijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is een typisch symptoom van een ureter steen?

A

koliekpijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat zijn kenmerken van koliekpijn?

A

heftige pijn
aanvalsgewijs (minuten- uren)
flank en liespijn eenzijdig
buikpijn
misselijkheid
bewegingsdrang
geen peritoneale prikkeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat zijn risicogroepen voor steenvorming?

A

30-50 jaar
man
welvaart
familie anamnese
recidief
kinderen
mononier
medicatie
anatomische afwijkingen
ziekte van cron > calcium oxalaatstenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat voor soort stenen zijn er op volgorde van voorkomen?

A

calcium
struviet
urinezuur
cystine
overig (medicatie en genetisch)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Welke stenen zijn hard?

A

wheweliet, brushiet en cystine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Welke stenen zijn zacht?

A

struviet en urine zuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Welke stenen zijn radiolucent?

A

urinezuur, cystine en struviet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is de HU van een harde steen?

A

> 1000

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is de HU van een zachte steen?

A

<500

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Welke steen heeft een Ph van boven de 8?

A

infectiesteen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Welke steen heeft een Ph van onder de 6?

A

urinezuursteen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

is een cystine steen leefstijlgerelateerd?

A

nee

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

is een urinezuursteen leefstijl gerelateerd?

A

ja

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Waardoor ontstaat een infectiesteen?

A

urease producerende bacterien
ureum wordt afgebroken tot amonium en hydroxide
samen met magnesium en fosfaat slaat amonium neer
vaak bij stase

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

bij welke stenen is hypercalciurie?

A

carbonaat en apatiet stenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat zijn leefstijlrisicos voor het ontwikkelen van een steen?

A

te weinig vocht
hoog urine ocolaat
hoog urine calcium
laag urine citraat
laag magnesium
lage pH
hoog urinezuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Hoe ontstaat hoog ocalaat?

A

weinig calcium intake, eigen aanmaak, thee, spinazie, rabarber en chocola

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Hoe ontstaat hoog calcium?

A

hypercalciemie, gestoorde terug resorbtie, hoge inname, veel zout, veel dierlijk eiwit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Hoe ontstaat laag citraat?

A

hoge zuurbelasting door veel eiwit en weinig groenten en fruit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Hoe ontstaat hoog urine zuur?

A

purine uit vlees, vis en schaaldieren, alcohol en fructose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat voor soort stenen komen voor bij hyperparathyreodie?

A

calcium oxalaat stenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat is een advies dat je geeft voor de preventie van stenen maar niet bij een ureter steen?

A

water drinken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Waarom zie je een steen niet in gfr?
de anadere nier compenseerd
26
Welke diagnostiek bij een steen?
eerst echo daarna blanco CT of MRI bij zwangerscap
27
welke diagnostiek bij chirurgie voor een steen?
CT met contrast
28
Welke diagnostiek bij follow-up steen?
buikoverzicht
29
Welke aanvullende diagnostiek doe je bij een hoog risico patient van een steen?
24H urine bloedonderzoek
30
met welke diagnostiek kan je het verschil in nierfunctie van de twee nieren zien?
renogram
31
Wat is een mogelijke complicatie van nierstenen?
sepsis
32
Wat zijn symptomen van sepsis?
lage bloeddruk en rillingen
33
Wat is de behandeling van sepsis?
infuus bloed en urine kweek antibiotica
34
Wat is de behandeling voor nierstenen?
pijnstilling drainage medical exclusive therapie (afwachten en evt alfablockers) chemolyse ESWK urethra renoscopie PNL nefrectomie
35
Wat is een contraindicatie voor een afwachtend beleid bij een steen?
nierinsufficientie mononier bilaterale obstructie
36
Bij welk soort steen kan je gebruik maken van chemolyse?
urine zuur steen
37
Waarvan maakt ESWL gebruik?
schokgolven
38
Bij welk soort stenen wordt ESWL gebruikt?
zichtbare kleine stenen
39
Wat zijn contraindicaties voor ESWL?
zwangerschap aneurysma bloedingsneiging vernauwing van de urineweg
40
Bij welk soort steen doe je een urethra reno scopie?
kleine liefst distale steen
41
Wat is een complicatie van uretra renoscopie?
perforatie van de urineleider
42
Bij welk soort stenen maak je gebruik van PNL?
grotere stenen
43
Welke stenen lozen meestal vanzelf?
< 4mm
44
Wat zijn complicaties van ESWL?
symptomatisch hematoom sepsis steenstraat
45
Waar is bot uit opgebouwd?
mineraal/hydrocyapatiet (60%) extracellulaire eiwitmatrix (30%) - collageen type 1 - bioactieve eiwitten bloedvaten (8%) cellen (2%)
46
Waar bevind een osteocyt zich?
gevangen in de matrix
47
Wat doet een osteocyt?
sensor van mechanische belasting regulatie van botopbouw door aanmaak van RANKL en slerostine regulatie fosfaat homeostase door aanmaak van FGF23
48
Waarin kan een lining cel zich diffrentieren?
osteoblast
49
Hoeveel procent van de botcellen zijn osteoblasten?
4-6%
50
Wat doet een osteoblast?
maakt matrix en reguleert mineralisatie
51
Wat is de oorsprong van een lining cel of een osteocyt?
mesenchymale stamcel > osteoblast
52
Hoeveel procent van de botcellen zijn osteocyten?
90-95%
53
Wat is het effect van immobilisatie op een osteocyt?
die gaat dood
54
uit welke stamcel ontstaat een osteoclast?
hematopoetische stamcel
55
Hoe breekt een osteoclast het bot af?
HCL en cathepsine k (enzym) in afgesloten compartiment
56
Wat is nodig voor de maturatie van een osteoclast?
RANKL bind aan RANK
57
Waardoor wordt RANKL gemaakt?
osteocyten
58
Wat doet OPG?
bind aan RANKL waardoor geen maturatie van de osteoclast plaats kan vinden
59
Waardoor wordt OPG aangemaakt?
osteoblasten
60
Wat doet sclerostine?
remt osteoblast activiteit
61
Wat zorgt voor de koppeling tussen afbraak en opbouw van bot?
sclerostine
62
Wat gebeurd er na de resorbtie van het bot?
tijdelijke ontkoppeling
63
Wat is de wet van wolf?
belasting > minder sclerostine expressie > botgroei
64
Wanneer begint de osteogenese?
6e/8e week van het embryo
65
Wat is endochondrale botvorming?
vervanging van hyalien kraakbeen door bot
66
Hoe werkt endochondrale botvorming?
MSC’s (messenchymale cellen) > chondrocyten > kraakbeen matrix > bloedtoevoer cellen > osteoblasten vormen bot
67
Waar is het primaire ossificatie centrum bij endochondrale botvorming?
in diafyse
68
Waar is het secundaire ossificatie centrum bij endochondrale botvorming?
epifyse
69
Wanneer stopt de lengtegroei
als de groeiplaat (kraakbeen in het midden) gesloten is
70
Wat is intramembraneuze botvorming?
directe botvorming
71
Welke botten worden via intramembraneuze botvorming gemaakt?
schedel en sleutelbeen
72
Hoe werkt intramembraneuze botvorming?
Messenchymale cellen vormen osteoblasten > eiwitten voor cellulaire matrix
73
Hoe groeit het bot van een volwassenen?
Appositionele groei; afbraak binnen, opbouw buiten
74
Wat is modeling?
groei voor het sluiten van de groeischijven bot vorming en afbraak zijn fysiek gescheiden
75
Wat is remodeling?
reparaties aan het bot afbraak en opbouw in hetzelfde gebied (BMU)
76
Wat is het effect van een laag calcium gehalte op de schildklier?
de schildklier gaat minder PTH aanmaken
77
Wat doet PTH?
stimulleert 1a- hydroxylase en bot resorbtie remt SLC34A1-SLC34A3 (stimulleert de productie van actief vit D)
78
Wat doet SLC34A1-SLC34A3?
simuleert calcium reabsorbtie remt fosfaaat reabsorbtie
79
Wat doet FGF23?
minder vit D (remming van de NaPi transporter) minder reabsorbtie van fosfaat in de nier
80
Wat is het effect van 1,25(OH)2D?
verhoogde fosfaat en calcium opname in de dunne darm stimuleert FGF23 stimuleert osteoclastaire botresorbtie
81
Welk transport gebruikt calcium?
actief afhankelijk van vit D pasief
82
Hoeveel procent van het calcium zit in het skelet?
99%
83
Hoeveel procent van het fosfaat zit in het skelet?
85%
84
Heeft calcium of fosfaat nauwere grenzen?
calcium
85
Hoeveel procent van het calcium is geioniseerd (actief))?
50%
86
Wanneer klopt een calcium meting niet?
bij hoog albumine
87
Waar word vit D3 omgezet en waarin?
25-OH-D3 in de lever
88
Wat gebeurd er met 25-OH-D3?
wordt in de nier omgezet in 1, 25-(OH)2-D3
89
Wat is het effect van PTH op de vit D productie?
remt de nier (meer 25, minder 1, 25)
90
Wat is het effect van fosfaat op de vit D productie?
stimuleert de nier (minder 25, meer 1, 25)
91
Wanneer heb je minder vit D?
oudere mensen als je zonnebrand gebruikt als je weinig buiten komt mensen met een donkere huidskleur
92
Waardoor wordt vit D afgebroken?
de lever
93
Wat doet calcitonine?
remt osteoclastaire botresorbtie
94
Waar wordt calcitonine aangemaakt?
de schildklier maar geen duidelijke effecten op calcium huishouding bij verwijdering schildklier
95
Wat doet 1-a hydroxylase?
zet inactief vit d om in actief
96
Waardoor heb je hogere spiegels FGF23?
X-linked hypofosfatemie tumor induced osteomalacie
97
Wat zijn klachten van hypofosfatemie?
botklachten spierklachtten vermoeidheid dysfunctie van hart en hersenen
98
Wat zijn oorzaken van hypocalciemie bij laag PTH?
hypo parathyrodism hypomagnesemia autosomaal dominant hypocalcemia
99
Wat zijn oorzaken van hypocalcemie bij een normaal PTH?
autosomaal dominant hypocalcemia
100
Wat zijn oorzaken van hypocalcemie met hoog PTH en laag actief vit D?
vit D tekort
101
Wat zijn oorzaken van hypocalcemie met hoog PTH en normaal actief vit D en een laag inactief vit D ?
secondaire hyperparathyroidie chonische nierziekte 1a hydroxylase deficientie
102
Wat zijn oorzaken van hypocalcemie met hoog PTH en normaal actief vit D en een hoog inactief vit D ?
vit D resistentie
103
Wat zijn oorzaken van hypocalcemie met hoog PTH en normaal actief vit D en een normaal inactief vit D ?
pseudo hypoparathyriodie verlies van calcium door de circulatie
104
Wat is de bovengrens voor serum calcium?
2,65 mM
105
Wat is de ondergrens voor serum fosfaat?
0,8 mM
106
wat is de bovengrens voor serum PTH?
7,3
107
Wat is de bovengrens voor calcium in 24h urine?
7,5
108
Wat zijn symptomen van een hyper calciemie?
polyurie brachycardie verminderde spierkracht
109
Wat zijn oorzaken voor hypercalciemie bij een normaal PTH?
familiaire hypocaluretische hypercalciemie
110
Wat zijn oorzaken voor hypercalciemie bij een hoog PTH?
primaire, tertiaire of neonatale hyperparathyroidie lithium
111
Wat zijn oorzaken voor hypercalciemie bij een laag PTH en hoog actief vit D?
vit D overdosis
112
Wat zijn oorzaken voor hypercalciemie bij een normaal PTH en een laag of normaal actief vit D bij een hoog inactief vit D?
vit d overdosis extrarenale 1a hydroxylase bij sarcoidose, tuberculose en lymphoma
113
Wat zijn oorzaken voor hypercalciemie bij een normaal PTH en een laag of normaal actief vit D bij een laag inactief vit D?
bot metastases PTH producerend carcinoom thyrotoxicose medicijnen imobilisatie
114
Waarom is er minder botopbouw bij ouderen?
minder osteoblast vorming verlaagde sclerostine expressie
115
Wat is toegenomen botdichtheid?
osteopetrosis
116
Wat veranderd er bij osteoporose?
meer botafbraak dan opbouw afgenomen botdichtheid dunne cortex verstoring van de microarchitectuur
117
Welk soort bot heeft meer osteoporose en waarom?
het axiaal skelet omdat het meer dan 60% sponsachtig bot heeft dan het perifeer skelet
118
Wat zijn manieren om de botdichtheid te meten?
DXA scan VFA metacarpaal index
119
hoeveel procent is een graad 1 wervel inzakking?
20-25%
120
hoeveel procent is een graad 2 wervel inzakking?
25-40%
121
hoeveel procent is een graad 3 wervel inzakking?
>40%
122
Wat is wards triangel?
je ziet lijntjes bij het heup bot
123
hoe werkt een metacarpaal index?
corticaal/ sponsachtig bot 50% bij 40 jaar
124
Wat is een voordeel van de dexra scan?
weinig straling
125
Wat is de T-score?
afwijking van botdichtheid
126
Wat is de Z-score?
afwijking van botdichtheid gecorigeerd voor leeftijd
127
Wanneer heb je osteopenie?
T-score tussen -1 en -2,5
128
Wanneer heb je osteoporose?
T-score van <2,5
129
Waarvoor is een VFA meting?
fractueren
130
Wat zijn risicofactoren voor osteoporose?
vooral; leeftijd en eerdere fractuur zittende leefstijl genetisch gewicht onder 60 kg vrouw hyper(para)thyreoidie hypogonadisme artritis medicatie (met name corticosteroiden)
131
Wanneer bereik je de piek botmassa?
25-30 jaar
132
Welke risicofactoren voor osteoporose zitten verborgen in leeftijd?
botverlies vermindering botkwaliteit valrisico
133
Wat zijn de oorzaken voor osteoporose bij mannen?
vaker een secundaire oorzaak (>50%) overmatig alcohol gebruik corticosteroiden testosteron deficientie
134
Waarom hebben mannen een kleinere kans op osteoporose?
kortere levensverwachting hogere piekbotmassa grotere botten ontbreken menopauze
135
Wat is de invloed van de menopauze op botafbraak?
overproductie van RANKL
136
Wat is het effect van glucocorticosteroiden op osteoporose?
apoptose van osteoblasten en osteocyten ook door onderliggende ziekteactiviteit
137
Wat doe je bij een persoon >50 met een recente fractuur?
DXA VFA lab valrisico
138
Welk lab onderzoek bij osteoporose?
BSE, calcium, albumine, creatinine, TSH, actief vit D en alkalische fosfatase
139
Wat doe je bij een persoon die wordt behandeld met corticosteroiden?
bij een dosis >2,5 bij een persoon >40 DXA en VFA
140
Wat is de frax risicoscore? (niet vergeten)
geeft indicatie over absoluur risico osteoporotische fractuur bij persoon boven 40
141
Waar houdt de frax score geen rekening mee?
dosis van steroiden en duur aantal val events
142
Welke behandeling voor osteopenie?
leefstijl, calcium, vit D en evt bifosfanaat
143
Hoeveel vit D voor osteoporose?
20 ug/800 eenheden
144
Welke leefstijl interventie bij osteoporose?
beweging roken alcohol niet te veel afvallen valpreventie
145
hoeveel calcium?
1000 mg bij <2 zuivel producten 500 mg bij 2-3 zuivel producten
146
Wat zijn remmers van botafbraak?
oestrogenen raloxifene bifosfanaten antilichaam tegen RANKL (densosumab)
147
Wat zijn stimulatoren van botaanmaak?
teriparatide / PTH romososumab (antilichaam tegen sclerostine)
148
Wat zijn bijwerkingen van oestrogenen?
verhoogd risico mammacarcinoom hoger cardiovasculair risico
149
Wanneer geef je geen oestrogenen?
na leeftijd normale overgang
150
Welk middel tegen osteoporose verlaagd de kans op borstkanker?
raloxifene
151
Welke middelen tegen osteoporose verkleinen de kans op heupfracturen *niet*?
raloxifene ibandronaat (bifosfonaat) PTH
152
Wat doen bifosfonaten
remmen osteoclasten lichte stijging van BMD en verbetering micro architectuur
153
Wat zijn bifosfonaten?
alendronaat ibandronaat zolededronaat
154
Wat zijn bijwerkingen van bifosfonaten?
maagdarm klachten (innemen op nuchtere maag) osteonecrose van de kaak atrium fibrilatie atipische fractueren
155
Hoe wordt PTH gegeven tegen osteoporose?
eenmaal daags
156
Wat is een bijwerking van romosozumb?
verhoging cardiovasculair risico
157
Wat is de eerstekeus medicatie voor osteoporose ?
alendronaat en risedronaat
158
Wat is de ziekte van Paget?
- Een osteosclerotische -, een mixed - en osteolytische fase. - Overheersing van osteoclasten, gevolgd door overheersing van osteoblasten
159
Wat is osteomalacia?
decalcificatie
160
Wat zie je op een rontgenfoto bij osteomalacia?
loosers zones/pseudofracturen
161
Waaraan herken je morbus kahler/multipelmyeloom?
gecomprimeerde wervel
162
Waarbij komen osteoblastische metastases vaak voor?
borstkanker
163
Wat zie je op een rontgen foto bij osteoblastische metastases?
doorzichtige botten